De lamme kan de blinde echt wel helpen, maar dat kost tijd

Gemeenten willen graag dat kwetsbare burgers elkaar helpen. Maar dat doe je niet met kortlopende pilotprojecten, zoals nu vaak gebeurt. Socioloog Fenneke Wekker ontdekte de heilzame werking van informele netwerken van hulpbehoevenden. Dat kost wel tijd.

Net als in veel gemeenten voerde Amsterdam het afgelopen jaar een pilotproject uit met als doel de vorming van lokale zelfstandige hulpnetwerken tussen kwetsbare burgers. Verschillende maatschappelijke organisaties kregen van de gemeente de opdracht kwetsbare bewoners met elkaar in contact te brengen.

In de periode van een jaar zijn er in een pilotproject drie Buren!-groepen in Amsterdam ontstaan, met gemiddeld twaalf actieve leden per groep. Deelnemers kampten met uiteenlopende problemen, variërend van een fysieke handicap tot chronische depressie, terugkerende psychoses of herstel na een verslaving. De meesten hadden een combinatie hiervan. De groepen kwamen over het algemeen één keer per week bij elkaar, op een plek die voor iedereen makkelijk toegankelijk was. Activiteiten waren kook-avonden, museumbezoekjes, pub-quizes en filmavonden.

Kwetsbaren die elkaar helpen, het kan!

Van augustus 2016 tot juni 2017 heb ik dit pilotproject gevolgd, in het kader van het onderzoeksprogramma de Zorgvriendelijke Stad van het Ben Sajet Centrum. Eerder onderzoek laat zien dat kwetsbare mensen nauwelijks hulp vragen en ontvangen van mensen die zelf geen problemen of beperkingen hebben (Bredewold, 2013Linders, 2010Verhoeven, 2013). Kwetsbare bewoners zoeken voor hulp het liefst elkaar op.

Maar zijn hulpbehoevenden wel in staat voor elkaar te zorgen? En is het in de moderne samenleving moreel verantwoord om de blinde door de lamme te laten helpen?

Het antwoord op die vraag is een hartgrondig: ja! Terwijl hulp tussen weerbare en kwetsbare bewoners meestal bestaat uit praktische hulp en ondersteuning, bleek die tussen hulpbehoevenden onderling meer van kwalitatieve aard te zijn. Groepsleden gaven elkaar steun doordat zij zich ‘normaal’ konden voelen bij elkaar en in hun eigen tempo samen activiteiten konden ondernemen. De informele netwerken van hulpbehoevenden die ontstonden tijdens Buren!-groepen hadden een heilzame werking. De eigen kracht die hierdoor naar boven kwam was daardoor ook werkelijk heel krachtig en ‘eigen’.

De waarde van gelijkwaardig gezelschap

Vooraf veronderstelden de maatschappelijke organisaties en de gemeente dat kwetsbare mensen behoefte hebben aan hulp of dagelijkse ondersteuning. Dit was dus niet het geval. Gelijkwaardig gezelschap bleek de belangrijkste reden voor deelnemers om zich aan te sluiten bij een Buren!-groep.

‘Als ik binnen blijf en alleen ben, is dat een slecht teken. Dan ga ik makkelijker weer drinken. En ligt die psychose zo weer op de loer. Ik moet eruit. En daar wil ik anderen in de groep ook bij helpen. Ik wil ze laten zien dat het goed is om er samen op uit te gaan.' (Joke, 58 jaar)

Men redde zich thuis over het algemeen redelijk met de kleine beetjes hulp en medische ondersteuning die ze kregen van ‘normale’ mensen en professionals. Maar deze 'zelfredzaamheid' betekende voor kwetsbare mensen vaak ook sociaal isolement.

De behoefte aan samenredzaamheid was daarom groot. Ze wilden graag ‘normaal’ zijn in een groep waar iedereen een beetje anders is, dat bleek de voornaamste gemene deler te zijn tussen de deelnemers.

‘Het voordeel van de Buren!-groep is dat je aan deze mensen niets hoeft uit te leggen. Tegenover familie of mensen zonder problemen moet je je altijd verantwoorden. Deze mensen veroordelen je niet.” (Robin, 34 jaar).

Deelname aan de Buren!-groepen zorgden ervoor dat ze zich beter, sterker en minder eenzaam voelden.

Een langzaam maar gestaag tempo

Bij alle activiteiten van de Buren!-groepen was de groepsdynamiek langzaam en ontspannen. De kwartiermakers namen nauwelijks initiatief. De deelnemers waren aan zet. Hierdoor gebeurde er soms weinig, maar de bijeenkomsten konden wel vele uren duren.

Waar men 'activiteit' wellicht associeert met iets 'actiefs', kenmerkten de activiteiten bij de Buren!-groepen zich vooral door de nadruk op het samenzijn. Het samen in stilte aan een tafel zitten en aardappels schillen was soms het enige dat er gebeurde.

Naarmate de tijd verstreek werd er meer gepraat door de deelnemers. Na een jaar waren de bijeenkomsten levendiger en was er een grotere onderlinge betrokkenheid. De grote mate van ontspanning en rust is evenwel gebleven.

Het langzame, maar gestage tempo waarin de deelnemers van de Buren!-groepen elkaar leerden kennen wierp z’n vruchten af. Het voorzichtig aftasten voordat de deelnemers over sociale drempels heen durfden te stappen, bleek een noodzakelijk onderdeel van dit pilotproject. Pas na een jaar, tegen het einde van het project, begonnen deelnemers elkaar ‘vrienden’ te noemen en zich (naar vermogen) steeds actiever in te zetten bij de bijeenkomsten.

In een enkel geval boden deelnemers elkaar ook praktische hulp of zorg, maar de voornaamste vorm van wederzijdse zorg was van immateriële aard: na een jaar voelden groepsleden zich aanzienlijk minder alleen, kwetsbaar en hulpeloos. Of zoals deelnemer Elly uitlegde: ‘Ik doe nu dingen die ik nooit alleen zou durven.’

Relaties ontstaan niet op projectbasis

In verschillende Nederlandse gemeenten zijn de afgelopen jaren soortgelijke projecten uitgevoerd, met als inzet het ontstaan van duurzame relaties tussen kwetsbare burgers. De vaak korte duur van deze (pilot)projecten staat echter haaks op de lange-termijn-processen die ten grondslag liggen aan het ontstaan van relaties en onderling vertrouwen. Het projectmatige karakter van dit soort gesubsidieerde welzijnsprojecten rijmt niet met de tijd die het kost om duurzame relaties aan te gaan.

Ditzelfde gebeurde bij de Buren!-groepen. Tegen het einde van het project kwam er druk op de deelnemers en de kwartiermakers te staan omdat de subsidie afliep. De samenwerkende partijen zetten alle zeilen bij om de groepen, die pas net een vaste vorm begonnen te krijgen, te behouden. Momenteel is er een nieuwe subsidie gevonden voor een jaar. Daarna komt er hopelijk een structurele basis om netwerken van hulpbehoevenden duurzaam te faciliteren.

Structureel op inzetten

Met de transitie naar meer ‘eigen kracht’ van kwetsbare burgers is een structurele en procesmatige aanpak onontbeerlijk. Om de kracht van hulpbehoevenden volledig tot bloei te laten komen, is rust, tijd en vertrouwen nodig. Niemand bouwt binnen een paar maanden een duurzaam zorgnetwerk op.

In het geval van kwetsbare bewoners, die doorgaans kampen met wantrouwen en sociale onzekerheid, is daar nog meer tijd voor nodig. Op het faciliteren daarvan moet structureel en langdurig ingezet worden.

Fenneke Wekker is promovenda politieke sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek voerde ze uit voor het Ben Sajet Centrum.

 

Bronnen

Bredewold, F., Tonkens, E. & Trappenburg, M. (2013) Wederkerigheid tussen weerbare en kwetsbare bewoners. Wat zijn de mogelijkheden en voorwaarden? In: Kampen, T., Verhoeven, I. & Verplanke, L. (red.) De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep. Pp. 168-186.

Linders, L. (2010) De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den Haag: Sdu.

Verhoeven, I. (2013) Wel duurzame zorg, geen duurzame relaties. Gezocht: zorgvrijwilligers, 2 uur per week, geen verplichting. In: Kampen, T., Verhoeven, I. & Verplanke, L. (red.) De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep. Pp. 204-218.

 

Foto: CMrMT (Flickr Creative Commons)