De overheidsopvattingen ten aanzien van de rechten en plichten die horen bij burgerschap zijn, vooral het laatste decennium, flink opgeschoven. Van individualisme en autonomie naar zorg en verantwoordelijkheid voor elkaar. Een aanvankelijk emanciperend bedoeld begrip als burgerschap veranderde in een moreel appèl, dat nu steeds meer verplichtende trekjes krijgt.
De term participatiesamenleving valt niet uit de lucht
De verandering van de klassieke verzorgingsstaat in een ‘participatiesamenleving’ en het bijbehorende beroep op verantwoordelijkheid kwam in de Troonrede 2013 niet uit de lucht vallen. Er is sinds 1978 al discussie over de verzorgingsstaat die burgers te afhankelijk maakt (Jacques van Doorn), waarin burgers zich calculerend gedragen (Kees Schuyt), die burgers van verantwoordelijkheid ontslaat (Theodore Dalrymple), of onderlinge betrokkenheid van burgers overbodig maakt (Philip Blond).
Burgers zijn bovendien sinds de jaren negentig al object van activeringsbeleid dat wordt verpakt als een beroep op burgerschap en meer verantwoordelijkheid. Door de komst van de Wmo in 2007, de economische crisis, de stringente noodzaak tot bezuinigen en de drie decentralisatiebewegingen die zijn ingezet, wordt dit activeringsproces van burgers geïntensiveerd.
Zorg als gunst organiseren
De opvatting dat de klassieke verzorgingsstaat verandert in een participatiesamenleving is misplaatst. Veel collectieve voorzieningen blijven in uitgeklede vorm gewoon overeind. Bij monde van de koning stuurt de regering mijns inziens vooral aan op een cultuurverandering. De verzorgingsstaat zoals we hem hebben bedacht, richtte zich op een verschuiving van persoonlijke afhankelijkheid van je directe omgeving naar gegeneraliseerde afhankelijkheid van organisaties en collectieve regelingen. Daarbij wordt zorg door velen als recht gezien. In dit opzicht is wél sprake van een grote verandering: we gaan zorg nu voor een deel weer als gunst organiseren, zoals het geval was voordat we de verzorgingsstaat optuigden.
En daar schuurt het. Mensen willen best een bijdrage leveren aan duurzame zorg, maar wel ad hoc. En ze willen helpen op een manier die hen uitkomt, en die aansluit bij wat zij verder in hun leven doen. Kortom, ze zijn betrokken op een manier die past bij een geïndividualiseerde samenleving. Gemeenten die vrijwilligers willen betrekken bij informele zorg in de buurt moeten daar rekening mee houden. Dit wringt, omdat gemeenten juist vaak op zoek zijn naar duurzame relaties tussen burgers zodat ze zelf minder hoeven te doen.
Niet als de overheid het vraagt
Het is de vraag of burgers massaal gehoor zullen geven aan de oproep tot burgerparticipatie. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst uit dat mensen wel verantwoordelijkheid willen nemen als ze daar door een ander om worden gevraagd, niet als de oproep van de overheid komt zoals in de troonrede het geval is. Het is daarom niet zo vreemd dat er veel commotie ontstond over het begrip participatiesamenleving.
Toch is het ook opvallend, omdat eerdere kabinetten Balkenende al jarenlang opriepen tot meer (eigen) verantwoordelijkheid. Daar stoorden we ons niet zo massaal aan. Misschien was het de kwiekere toon van de Troonrede die beter tot mensen doordrong dan de zware, verwijtende en soms ook verplichtende CDA-retoriek van de afgelopen jaren. De hevige crisis en voortdurende bezuinigingen door Rutte I en II dragen er ongetwijfeld aan bij dat mensen bij zo’n oproep denken dat zij de overheid niet ook nog eens zorgtaken uit handen gaan nemen.
Lang leve zelforganisatie
Ondertussen zijn mensen toch op zeer uiteenlopende manieren al bezig om hun buurt te verbeteren of om iets te betekenen voor hulpbehoevende of kwetsbare mensen in hun omgeving. Bovendien leeft er onder ambtenaren en professionals veel oprecht enthousiasme over zelforganisatie van burgers. Zelforganisatie is voor velen van hen de nieuwe mantra die zij koppelen aan ideeën over de participatiesamenleving, doe-democratie, burgerkracht en eigen kracht.
De aantrekkingskracht van zelforganisatie is groot omdat het een positief idee is dat aansluit bij ontwikkelingen in de samenleving. Het is nu eens niet de overheid die alles bedenkt en probeert te regelen vanuit een maakbaarheidsideaal. We zien een overheid die in ieder geval de intentie heeft om zich bescheiden op te stellen en zelforganisatie te ondersteunen.
Geef democratische professionals de ruimte
Maar dit vergt wel een grote verandering aan overheidszijde. Succesvol beleid ten aanzien van zelforganisatie betekent in de eerste plaats dat ondersteuners de ruimte krijgen om hun werk naar behoren te doen, in de vorm van tijd, middelen en bevoegdheden. Het vergt ook een cultuurverandering.
Jammer genoeg laten ambtenaren of sociale professionals zich vaak nog leiden door de logica van hun organisaties of door hun eigen professionele ideeën over het goede leven. Zij zijn ook burger, maar denken vaak niet vanuit die optiek. Dit kan averechts werken bij de ondersteuning van zelforganisatie. Daarbij gaat het eerder om een professional die energie opwekt of vast probeert te houden, die goed weet op welke moment er wel of juist even geen ondersteuning nodig is, die bruggen slaat tussen burgers, hen helpt met bureaucratie, ongelijkheid tussen burgers bestrijdt en democratisch debat tussen hen stimuleert. Allemaal taken die we kunnen samenvatten onder de noemer democratisch professionalisme.
Hanteer een brede opvatting van democratie
Het bewieroken van zelforganisatie heeft ook een belangrijk nadeel. Als je als overheid zo veel waarde hecht aan burgers die initiatieven nemen voor hun buurt of gaan zorgen voor hun buren, creëer je een eenzijdige focus op de zogenoemde doe-democratie.
Democratie gaat echter niet alleen over doen, maar ook over politieke zeggenschap en invloed op beleid. Dat dreigt nu met de hype rond zelforganisatie onder te sneeuwen. Er zijn ook burgers die niet zo blijmoedig aan hun buurt sleutelen, maar die wel kritisch het lokale beleid volgen en de overheid scherp houden. Hoe lastig de overheid hen misschien ook vindt, zij leveren ook een bijdrage aan de democratie die we moeten koesteren.
Als de overheid niet naar zichzelf gaat kijken door andere omgangsvormen te zoeken met zelforganisatie dan is de participatiesamenleving voor burgers niet veel meer dan een sigaar uit eigen doos. Bovendien doet de overheid er goed aan om een brede opvatting over democratie te hanteren, om te voorkomen dat participatie alleen slaat op vormen van betrokkenheid die de overheid goed uitkomen. Dan zou het begrip participatiesamenleving uitmonden in een valse belofte die alleen voor een doenerig deel van de bevolking aantrekkelijk is. Het zou dan niet meer gaan over de samenleving maar over een deelverzameling mensen die aan het participatie ideaal voldoet.