De opgevoerde mens, wenselijk of verwerpelijk?

De mens is van nature een technologisch wezen. Hij past met technologie z’n omgeving aan zich aan, maar ook steeds meer zichzelf. De mens is maakbaar geworden. Laurens Landeweerd en Pieter Lemmens vragen zich af of deze maakbaarheid wel winst is voor de individuele keuzevrijheid.

Zoals de bever dammen bouwt, zo past ook de mens z’n eigen omgeving aan. Deze aangepaste omgeving transformeert ook weer onszelf. Deze menselijke techno-evolutie was altijd technische exteriorisering maar wordt nu steeds meer technische interiorisering, een radicale mutatie in onze technische conditie. Het zelf is een product van, zoals Michel Foucault het schetste, zijn eigen zelftechnieken. Bij Foucault nemen deze echter nog de gestalte aan van een edele vorm van zelfbeschaving en ascese, niet van een gretig consumeren van maatschappelijke ideaalbeelden van het zelf.

Menselijke verbeteringstechnologie oftewel human enhancement is minder hypothetisch dan ze soms lijkt. Al richt het bestaande debat zich voornamelijk op sciencefiction scenario’s, verbeteringstechnologie die nu al werkelijkheid is, verschijnt vaak onder de noemer ‘therapie’ en is daarmee meer acceptabel voor de samenleving. Een voorbeeld: Modafinil was een middel dat in de jaren zeventig werd voorgeschreven voor narcolepsie, een ziekte waarbij de patiënten geen controle hebben over hun slaapritme: ze vallen te pas en te onpas in slaap. Het middel bleek dit ritme kunstmatig te reguleren. Tijdens de Eerste Golfoorlog werd het echter ook aan soldaten gegeven zodat ze dagen aan een stuk konden doorvechten: de supersoldaat is al realiteit. Nadien bleek het middel ineens een oplossing voor een nieuw, officieel door DSM IV geautoriseerd syndroom: shift work sleep disorder. Blijkbaar is niet goed kunnen functioneren in zeer onregelmatige ploegendiensten een pathologie. Dit soort ontwikkelingen roepen de vraag op of de maakbaarheid en plooibaarheid van de mens wel winst is voor de individuele keuzevrijheid. Moeten we niet veeleer het goede leven centraal stellen?

‘Hebben we ons lichaam of zijn we het?’

Bestaande , opkomende en speculatieve technologieën waarmee de mens kan worden aangepast variëren van genetic engineering en de idee van een exocortex naar brein-computer interfaces en cryogenetica. Deze technieken zijn inzet van een scherp debat tussen voor- en tegenstanders. Zogeheten transhumanisten omarmen de idee we onze evolutie in eigen handen moeten nemen; bioconservatieven daarentegen hebben meer vertrouwen in de ons gegeven natuur en wijzen enhancement af. De hoofdkwestie waarmee beide kampen worstelen is de vraag: wie of wat is nu de mens? Wat is onze natuur? En wat voor gevolgen zal het sleutelen aan ons lichaam en onze geest hebben voor onze identiteit?

Persoonlijke identiteit, het zelf, is een diffuus begrip. Het suggereert dat wij een of andere authentieke natuur hebben, iets dat continu aan ons is, en dat ons herkenbaar maakt, onderscheidbaar van anderen. Deze essentialistische opvatting van de mens zoekt dus naar een soort kern-zelf in de definitie van wat we zijn. Sinds Descartes worden er twee aspecten onderscheiden in die persoonlijke identiteit: res cogitans en res extensa, ofwel denkende geest en uitgebreide materie. Dit hield voor hem in dat alle dingen - inclusief dieren - zielloos zijn, dat God louter ziel is, en wij mensen op de een of andere manier een conceptueel ongemakkelijke collage tussen de twee. Die collage is niet als vanzelf verenigbaar. Zoals de Duitse filosoof Helmuth Plessner in zijn boek Die Stufen des Organischen und der Mensch (1928) al stelde: ‘Hebben we ons lichaam of zijn we het?’ In het laatste geval zouden de transhumanistische antropotechnieken, of de meer mondaine varianten die tegenwoordig onder de noemer therapie tot onze beschikking staan, zeer wel negatieve consequenties voor ons zelf met zich kunnen meebrengen. Een door Ritalin begeleide studentenpopulatie haalt immers wellicht haar tentamens beter, maar of de desbetreffende studenten er werkelijk een sterkere ontwikkeling mee kunnen doormaken is zeer twijfelachting.

Een kunstgebit verandert niet wie wij in diepste zin zijn

Met enhancement is niet zo veel mis, zolang de eigenschappen waarmee we ons beheppen precies dat zijn, externe eigenschappen die we hebben in plaats van dat ze de interne aard bepalen van wie of wat we zijn; eigenschappen die niet categorisch anders zijn dan een bril, een kunstgebit, een wandelstok. Externe prothesen, die onze vermogens vergroten, maar die niet veranderen wie wij in diepste zin zijn. Enhancements lijken een stap verder te gaan, een stap dichter bij ‘wie wij zijn’: bij het slikken van doping bij sport lijkt het niet zozeer de persoon van de wielrenner aan te tasten, eerder die sport. Maar terwijl het moduleren van stemming via uppers en downers in de sfeer van recreatieve drugs (MDMA, hasj, poppers) kan rekenen op morele verontwaardiging raakt off label ritalingebruik door studenten die niet met ADHD zijn gediagnosticeerd, ondanks bekende bijeffecten van depressie en angst, al behoorlijk genormaliseerd.

Verandert enhancement niet vooral onze menselijke zelfrelatie? Hier komt het volgende als een moreel kernprobleem om de hoek kijken: in hoeverre instrumentaliseren wij onszelf óf, geniepiger, in hoeverre denken wij onszelf met eigenschappen te beheppen, maar veranderen wij eigenlijk wie we zijn? Zeker als onze zelftransformatie begeleid wordt door maatschappelijke ideaalbeelden kan dit eerder leiden tot een onderdrukking dan een verwezenlijking van onszelf.

Welke wielrenner wil zijn prestatievermogen niet blijven opvoeren?

De mens is zoals gezegd een wezen dat niet alleen zijn omgeving maar ook zichzelf schept. Hij is als het ware geboren uit techniek. Menselijke verbeteringstechnologie is daarbij niet nieuw; alleen de technische mogelijkheden zijn dat. Voor zover deze technieken worden ingezet om de zieken te genezen lijkt er niet veel aan de hand, maar op het moment dat de definitie van wat een ziekte is onder druk staat van maatschappelijke ideaalbeelden kan dit leiden tot grote problemen. Immers, welke werkgever wil geen altijd-inzetbare werknemer, welke wielrenner wil zijn prestatievermogen niet tot in het oneindige op blijven voeren? Maar wat nu als iedereen zichzelf gestalte dient te geven naar het ideaal van een altijd wakkere Stephen Hawking met het lichaam van Arnold Schwarzenegger, het hoofd van Brad Pitt en ingebouwd infraroodzicht? Kunnen ‘neuro-enhancers’ werkelijk ons functioneren verbeteren? Het is in ieder geval niet duidelijk wat de consequenties zijn, voor individu en de gestalte van de samenleving.

Het zelf is geen authentieke kern, het staat altijd in relatie tot de gemeenschap. Dit is vooral te merken aan zogeheten peer presssure: recentelijk overleed een jonge stagiair bij een Amerikaanse investeringsbank na drie dagen aan een stuk wakker te zijn gebleven. Aderall, speed en cocaïne worden in de financiële sector stelselmatig gebruikt om dergelijke diensten te kunnen draaien. Deze tragische dood is niet louter een voorbeeld van de risico’s van dergelijke middelen; een middel dat deze gewenste prestaties zonder risico zou produceren zou leiden tot een onmenselijke maatschappij, zonder enige ruimte voor werkelijke zelfontwikkeling. De vraag die enhancement opwerpt is of wij de samenleving aanpassen aan individuele vrijheid tot zelfvormgeving óf passen wij individuen aan aan een amorfe, dwingende maatschappij?

Persoonlijke identiteiten zijn al tot consumeerbare producten verworden: getuige IKEA zijn lifestyles te koop als sjablonen voor het goede leven. Echter, niemand zal daadwerkelijk in een woonwarenhuis willen wonen. In dezelfde geest moeten wij het ook niet wenselijk willen maken de individuele mens zelf te modelleren naar dergelijke ideaalbeelden.

Laurens Landeweerd en Pieter Lemmens zijn techniekfilosofen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is gebaseerd op een dubbelcollege op 7 april in het kader van het Soeterbeeck programma  en een workshop van het NERRI-project op 26 en 27 mei.