De terugkeer van de samenlevingsopbouw

Samenlevingsopbouw is terug van weggeweest. Na jaren van samenlevingsafbouw is er opnieuw een breed gevoelde urgentie om aandacht te besteden aan samenlevingsopbouw.

Ooit, in de wederopbouwjaren, werd samenlevingsopbouw sterk gestimuleerd door de Haagse departementen; nu nemen gemeenten daarin het voortouw. Zie de oproep vorige zomer van vijftien burgemeesters om te investeren in de meest kwetsbare gebieden van Nederland. Bedenk daarbij wel dat samenlevingsopbouw anno 2021 een stuk ingewikkelder is dan in de relatief overzichtelijke Nederlandse samenleving van de wederopbouwjaren.

Wonderlijk woord

‘Samenlevingsopbouw’ is een wat wonderlijk woord uit het vocabulaire van sociaal beleid. Het is de vertaling van community organization, een woord dat voor ons gevoel beter de lading dekt van de verschijnselen die we ermee willen benoemen. Daarom zie je in Nederlandse teksten over samenlevingsopbouw community organization als een soort steunwoord voortdurend naast de Nederlandse vertaling ‘samenlevingsopbouw’ opduiken. Blij zijn we nooit geweest met het wat pompeuze begrip samenlevingsopbouw.

De socioloog J.A.A. van Doorn was een van de eersten die er zijn wrevel over uitte (‘affreus’). Wat werd er nu precies opgebouwd? De hele samenleving of vooral de samenleving op buurtniveau? Het is wel opvallend dat onze zuiderburen minder moeite hebben met het begrip, daar is het volledig ingeburgerd. Als je door Antwerpen of een andere Belgische stad loopt, kom je op veel plaatsen de naamplaatjes tegen van instellingen samenlevingsopbouw. In weerwil van hun anarchistische imago lijken Belgen meer in het belang en de maakbaarheid van samenlevingsopbouw te geloven dan het planmatige Nederland.

Een kind van zijn tijd, de wederopbouw

De Nederlandse vertaling van community organization is natuurlijk een kind van zijn tijd, te weten de wederopbouw. De sociale staat werd opgebouwd, overal dreunden de heimachines. De woningproductie was ongekend. Nieuwe woonwijken en stadsuitbreidingen werden in hoog tempo uit de grond gestampt. Hoe konden de nieuwe bewoners – vaak afkomstig van plattelandsgebieden – zich binden in die wederopgebouwde en nieuwe stadswijken van licht, lucht en ruimte? Hoe gemengd of homogeen van samenstelling moesten ze zijn, welke voorzieningen waren er nodig?

De sociologie als beleidswetenschap maakte furore. Sociaal-wetenschappelijk getrainde ambtenaren, stedenbouwers en adviseurs bogen zich over dit soort vragen. Zorgelijke beschouwingen werden geschreven over het aanpassingsvermogen van al die nieuwe wijkbewoners en het losser worden van sociale bindingen in de moderne welvaartsstaat.

Samenleven gaat niet vanzelf

Tegen deze achtergrond kwam samen met de wijkopbouw de samenlevingsopbouw op. Samenleven gaat niet vanzelf, dat was de overtuiging van de directie Samenlevingsopbouw van het toenmalige ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). Voor samenlevingsopbouw waren goede voorzieningen nodig én goed opgeleide professionals die in staat waren wijkbewoners met elkaar te verbinden en te laten meedenken over zaken die ze belangrijk vonden in hun woonomgeving.

Met een ongekende bouwwoede werd er een sociale infrastructuur gerealiseerd. Wijk- en dorpsaccommodaties, bibliotheken en kerken als civic centers schoten als paddestoelen uit de grond, publieke ruimten werden dicht op de woonomgeving ingericht. Allemaal leverden ze hun bijdrage aan ‘het bindingsvraagstuk’. Daarnaast werden beroepskrachten in stelling gebracht. Bij de introductie van samenlevingsopbouw in Nederland ging het om systematisch ondersteuningswerk door een bepaald type professional: de opbouwwerker (community organizer).

Op te veel plekken is de sociale infrastructuur verslonsd

Het welzijnsbeleid is in de decennia daarna gedecentraliseerd en in handen gekomen van gemeenten. Nu constateren we dat die erfenis vaak slecht is beheerd en uitgebouwd. Op te veel plekken, vooral in gewone woonwijken, is de daar aanwezige publieke sociale infrastructuur verslonsd en verschraald, onvoldoende op sterkte en onvoldoende toegerust voor de maatschappelijke opgaven van deze tijd. Ook de opbouwwerkers en buurtwerkers zijn niet ontkomen aan dit afbladderingsproces. In een ver verleden kon je het aantal opbouwwerkers en buurtwerkers nauwkeurig tellen, na de decentralisatie van het welzijnswerk zijn ze zoekgeraakt in CBS-statistieken en is het raden hoeveel er zijn en waar ze precies werkzaam zijn. Niemand die het exact weet.

Hun werk is verplaatst, is de analyse van velen. Sommige gemeenteambtenaren en sociale ondernemers zouden de opbouwwerkers van nu zijn, schuilgaand onder een bonte verzameling van newspeak-functieomschrijvingen. Op deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het opbouwwerk had de socioloog Jan Willem Duyvendak al in 1997 gewezen. Het opbouwwerk mocht dan onder druk staan, de opbouwwerkfunctie niet, en hij zag deze functie overal ingevuld worden, daar waar publieke professionals werken aan verbindingen binnen en tussen groepen en de participatie van achtergebleven buitengesloten groepen proberen veilig te stellen.

Ook in latere publicaties van Movisie en het Verwey-Jonker Instituut worden tal van spelers in de samenlevingsopbouw aangewezen - van religieuze organisaties en sportverenigingen tot woningcorporaties, politie en justitie. ‘Niemand heeft het monopolie op samenlevingsopbouw’, schreef het Verwey-Jonker Instituut in een publicatie over samenlevingsopbouw in 2009.

Het is geen gemakkelijke taak

De vraag is of het niet verstandig is het monopolie van samenlevingsopbouw deels terug te geven aan beroepskrachten die zich exclusief richten op ‘collectieven’, op groepen, op verbinding, ontmoeting en krachtenbundeling. De kern van samenlevingsopbouw ligt in het aansluiten bij, opsporen en mobiliseren van hulpbronnen en krachten in ‘gemeenschappen’, zodat bewoners zoveel mogelijk zaken met hún inzet en instemming realiseren. Dat is niet de eerste taak van een wijkagent, corporatiemedewerker of voorzitter van voetbalclub dan wel winkeliersvereniging. En ook helemaal geen gemakkelijke taak, want er is een aantal verstrekkende maatschappelijke ontwikkelingen die voor ernstige verbindings- en verheffingstekorten zorgen.

De groeiende verscheidenheid van onze bevolking stelt nieuwe eisen aan het samenleven, zo ook de groei van het aantal alleenstaanden (singleton society). We delen onze woonwijken in toenemende mate met zorgbehoevenden. Nog niet eens zo lang geleden woonden ouderen en mensen met een beperking in een verzorgingshuis of een intramurale instelling, nu huizen ze bij ons om de hoek in een gewone woning. Maatschappelijke tegenstellingen verscherpen zich, tot uiting komend in ruimtelijke uitsortering van groepen en vormen van segregatie. En we accepteren zaken die over onze woonomgeving gaan al lang niet meer op politiek bevel.

We hebben beroepskrachten nodig

We hebben beroepskrachten nodig bij het vormgeven van onze alledaagse lokale democratie, vooral bij het stem geven aan bewoners die gemakkelijk over het hoofd worden gezien, omdat deze zich niet laten bereiken met traditionele vormen van communicatie, zoals het versturen van standaardbrieven en het routineus uitschrijven van wijkvergaderingen in de avonduren.

Investeren in samenlevingsopbouw betekent investeren in adequate beroepskrachten én in een adequate fysieke sociale infrastructuur van accommodaties en buitenruimten waarmee verbindings- en verheffingstekorten geslecht kunnen worden. Want samen leven – weten we al heel lang – gaat niet vanzelf. Laten we de samenlevingsafbouw stoppen en de samenlevingsopbouw omarmen.

Radboud Engbersen is expert sociaal domein bij Movisie.

Dit artikel verscheen eerder in het Tijdschrift voor Sociale Vraagtukken.

 

Foto: Carolien Coenen (Flickr Creative Commons)