Doe-democratie behoeft overheid die betrokken aan de zijlijn staat

Is actief burgerschap het wondermiddel waarvoor het soms lijkt te worden gehouden? Nee, maar het kan wel werken bij de aanpak van concrete sociale vraagstukken op het lokale niveau. Voorwaarde is wel dat de overheid en instanties zich op gepaste wijze betrokken tonen.

Beleidsmakers en bestuurders verwachten dat de nabijheid van de eigen wijk voor veel bewoners concrete aanknopingspunten en aanleidingen biedt om zich op een actieve wijze in te zetten in het publieke domein. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bewoners die samen een pleintje of speeltuin opknappen, een buurtfeest op poten zetten, of als buurtvader een oogje in het zeil houden. Er is dan ook veel beleidsaandacht voor doeners in het publieke domein; voor burgers die initiatief tonen in het aanpakken van vaak concrete publieke vraagstukken in hun wijk. Wanneer het gaat om de wijk een leefbaarder plek te maken, hebben deze bewoners ‘zelf doen’ als uitgangspunt in plaats van ‘laten doen’ door de instituties. Op diverse plaatsen wordt een lokale aanpak ontwikkeld om (potentiële) doeners te activeren en te verleiden tot het nemen van een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de leefomgeving. Voor veel (lokale) instanties is het echter nog zoeken naar een concrete invulling van de eigen, meer faciliterende en stimulerende rol. Dat is niet eenvoudig. Er bestaat in deze geen one size fits all-aanpak, er is immers ook geen one size-citizen. Het gaat om situationeel handelen, afgestemd op de lokale context, op de betreffende situatie en op de persoon. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen handelingsperspectieven te benoemen zijn.

Buurtbouwers en projectentrekkers

In zijn algemeenheid geldt: laat doeners vooral doen; geef ze voldoende bewegingsruimte. Daar hoort doorgaans niet bij: veel overleg met instanties. 'A little less conversation, a little more action’, lijkt het adagium van veel doeners; veel overleg geeft doeners doorgaans geen gevoel van bewegingsruimte. Ofwel, enige bestuurlijke en bureaucratische terughoudendheid en een gepaste afstand van de instituties is gewenst. Doorgaans hebben regels, uitgebreide procedures van vaak verschillende instanties en onnodig veel overleg en papierwerk geen vitaliserende werking op doeners en hun projecten. Natuurlijk gelden algemene wetten en regels óók voor doeners, deze zijn er doorgaans niet voor niets, maar in het algemeen geldt dat procedures niet te veel aandacht en energie moeten te vragen. Hoe minder instanties doen en hoe meer afstand ze houden, des te beter? Nou, niet helemaal: het gaat vooral ook om de júiste dingen doen op de juiste momenten.

Naast bewegingsruimte is, en dit lijkt op het eerste gezicht wat tegenstrijdig, ook betrokkenheid van de instanties van belang. De betrokkenheid van instanties betekent voor verschillende typen doeners echter wat anders. Op basis van het onderzoek maak ik een onderscheid tussen buurtbouwers en projectentrekkers. De buurtbouwers combineren een gerichtheid op het doen – op activiteiten ontplooien en op ‘de schouders er samen onder zetten’ – met een actieve inzet over een relatief langere periode. Deze buurtbouwers behoren vaak tot de bekende gezichten in de wijk - voor de andere buurtbewoners en de professionals in de wijk zoals de opbouwwerker of de wijkregisseur. Daarnaast zijn er de projectentrekkers: zij zijn ook georiënteerd op concreet handelen, op doen, maar werken op een meer ad hoc, projectgebonden basis. Doorgaans werken de projectentrekkers binnen een project samen met bijvoorbeeld enkele buren, en wanneer het project afgerond is, verschuift de aandacht weer naar andere (privé) zaken. Waar de buurtbouwers de publieke zaak doorgaans definiëren in termen van de wijk, richten de projectentrekkers zich vaker op zaken wat dichter bij huis; letterlijk: op het eigen buurtje, de straat, of figuurlijk: op een thema dat hen persoonlijk aanspreekt. Vergeleken met de initiatieven van buurtbouwers zijn de initiatieven van projectentrekkers vaak kleinschaliger. Projectentrekkers doen geen grootse of langdurige projecten; dat zou simpelweg te veel tijd kosten. Het gaat niet zozeer om grote visies of idealen, maar om bescheiden maar goede ideeën.

Burgerinitiatieven behoeven rugdekking

De (qua tijd en bereik) omvangrijkere initiatieven van de buurtbouwers behoeven soms rugdekking van iemand in de lokale overheid met een zekere positionele macht: een soort mecenas, een beschermer of supporter op gepaste afstand, die de door- en voortgang van het proces verzekert en zorgt dat de buurtbouwers zich kunnen focussen op hun initiatief. De betreffende rugdekker kan achter het initiatief gaan staan als het in de politiek of in de media onder vuur ligt, of hij/zij kan een bypass organiseren langs de bureaucratie heen om de vaart erin te houden. Met de medewerking van een wethouder kunnen procedures soms sneller gaan dan wellicht gedacht. Soms helpt het ook om de maatschappelijke urgentie die achter het initiatief schuilgaat mede te verwoorden.

Bij de projecten van projectentrekkers ligt de rugdekking meer op het vlak van empowerment van de initiatiefnemers. Het ligt meer in de rede dat dit gebeurt door een ondersteunende wijkprofessional, zoals een opbouwwerker, straatcoach, wijkregisseur, dan door een bestuurder of beleidsmaker. Ondersteunen, niet door het project over te nemen, maar door bewoners op de juiste momenten vertrouwen te geven in eigen kunnen, ze de weg te wijzen in het voor sommigen nog on­overzichtelijke oerwoud der instanties en vergunningen of door een goed getimede tip of suggestie. In die ondersteuning is het vertrekpunt steeds de belevingswereld van de bewoners en initiatiefnemers: het gaat om hún idee en de manier waarop zij dat idee graag willen verwezenlijken.

Belangrijk zijn ook aandacht en waardering, zo blijkt uit mijn onderzoek. Aandacht is een belangrijke brandstof voor veel vrijwilligers in het algemeen en óók voor de doeners. Het gaat dan om aandacht en waardering voor de initiatieven én voor de inzet. Aandacht van de (lokale) media, maar zeker ook (en dat is lichtelijk paradoxaal) van de instituties: bestuurders, politici, professionals. Een gevoel van waardering is goed voor het moreel van de betrokkenen. Het gaat dan bijvoorbeeld om relatief eenvoudige zaken als een bestuurder die zijn gezicht laat zien op een voor bewoners betekenisvolle bijeenkomst, of om een persoonlijk e-mailtje wanneer er een succes is behaald door bewoners. Gepaste aandacht, op het moment dat het ertoe doet, is hierbij de kern; in welk vorm dat is gegoten is context- en persoonsgebonden. Hierbij dient te worden aangetekend dat sommige doeners er overigens ook wel aardig bedreven in zijn om de aandacht zelf te regisseren.

Instrumenteel én persoonlijk

In het huidige discours over burgerparticipatie wordt het stimuleren en faciliteren van burgerinitiatieven regelmatig op een nogal instrumentele wijze benaderd. Ondersteuning wordt dan ingezet als instrument om inzet van burgers voor publieke doelen te mobiliseren. Dit is op zichzelf nuttig: door het bijsturen van bewonersinitiatieven kan onder meer worden voorkomen dat procedurele kaders gaan knellen en soms is het zinvol om te tolken tussen instanties en bewoners om het gesprek op gang te helpen. Dit speelt veel vaker bij projectentrekkers dan bij ervaren buurtbouwers. Belangrijk is vooral dat de ondersteuning naast instrumenteel óók persoonlijk is. Neem de persoon en zijn of haar wensen en behoeften serieus; en ondersteun op een persoonlijke (betrokken, niet afstandelijke) wijze. Door af te stemmen op de zaken die bij de initiatiefnemers leven en hén bezighouden (open vragen stellen!), wordt gezorgd dat actieve bewoners intrinsiek gemotiveerd blijven. Door in de ondersteuning rekening te houden met wat bewoners zélf aangeven te kunnen en te willen, wordt de kans aanzienlijk verkleind dat initiatiefnemers zich óf overvraagd voelen óf het gevoel krijgen dat de professional het initiatief overneemt.

Het betekenisvol en contextgevoelig combineren van instrumentele en persoonlijke ondersteuning is overigens verre van eenvoudig. Als professional dien je over aardig wat vaardigheden te beschikken. Zaken die opvielen in het onderzoek naar bijvoorbeeld de Kan wél!-aanpak, maar ook in andere gevallen, waren onder anderen een sterk inlevingsvermogen, een grote interesse in de bewoners en hun persoonlijke groei, het kunnen schakelen tussen de leef- en systeemwereld, en soms ook een stevig weerwoord kunnen bieden aan de systeemwereld. Dit is geen pleidooi voor een u-vraagt-wij-draaien houding van professionals of bestuurders richting initiatiefnemers. Het gaat om een basishouding van welwillendheid om mee te denken en daarvoor ook makkelijk toegankelijk en benaderbaar te zijn.

Kortom: als overheden en professionals zich willen inzetten voor een vitale doe-democratie door een actief burgerschap in de wijk te stimuleren, dienen zij hierbij een gepaste afstand te bewaren, weliswaar oprecht geïnteresseerd en betrokken, maar aan de zijlijn. Afstemmen op de initiatiefnemers is cruciaal; sluit aan bij wat burgers zélf willen en kunnen. En wanneer burgerinitiatieven ondersteund worden moeten zij vooral niet worden overgenomen, maar dienen professionals op een betrokken afstand klaar te staan als initiatieven vast lijken te lopen (in het geval van de projectentrekkers) en dienen bestuurders rugdekking te bieden op cruciale momenten.

Ted van de Wijdeven is bestuurskundig onderzoeker en docent aan Tilburg University. Deze bijdrage vloeit voort uit zijn proefschrift ‘Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken’ dat in december vorig jaar is gepubliceerd.