Doping in de sport symboliseert het einde van de civilisatie

Sommige journalisten praten doping in de sport wel erg makkelijk goed. Maar wie de doping-zondaar vergeeft, begint oorlog in de sport, betoogt Wim Dubbink.

Het is misschien maar een kleinigheid, vergeleken bij grootschalige dreigingen als een mogelijke nucleaire oorlog tussen Noord-Korea en haar vijanden. Toch is het moeilijk om erlangs te kijken, het gemak en het dedain waarmee sommigen de pogingen van anderen te kijk zetten om sport dopingvrij te maken. Doping en sport zijn veel te innig verbonden (geraakt). Je zou zeggen dat pogingen om daar iets aan te doen, ondersteuning verdienen; geen gemakzuchtige spot. Wat het erger maakt is dat het belangrijkste argument dat gebruikt wordt een zuivere drogreden is.

Het goedpraten van doping

In de krant van maandag 11 september is het weer raak. In zijn column reageert Willem Vissers op een recent interview met dopingarts in ruste Peter Janssen. Hij durft net niet te zeggen dat doping maar moet worden toegestaan, maar hij gaat een eind in die richting. Hij stelt dat er ‘Best veel is te zeggen voor het vrijgeven van doping … We zijn dan van een hoop gezeik af en het is een stuk goedkoper.’

Als naïeve burger denk je: ‘dat is toch oneerlijk?’ Vissers stelt daartegenover dat ‘eerlijk sport een illusie is’ – een illusie die ‘we nooit mogen verstoren’ maar niettemin. Zijn argument staat eerder in het stuk vermeld: ‘Eerlijke sport bestaat trouwens niet, … de een wordt geboren in de woestijn en de ander aan de voet van de berg’. Dus: (a) omdat de uitgangspositie van mensen verschilt, is elke sport in essentie oneerlijk. Als dat zo is, dan (b) kunnen we net zo goed doping toestaan want dat is alleen maar een extra verschil.

Zonder verschillen kan sport niet bestaan

Is dit een valide argument? Vast niet, en dat geeft Vissers eigenlijk zelf al toe, door te zeggen dat ‘eerlijke sport een illusie is die we niet mogen doorbreken’. Als eerlijke sport een illusie is en iedereen dat eigenlijk wel doorheeft, dan bestaat die illusie niet meer. Zo gaat dat nu eenmaal met illusies. We hebben dus alle reden de vraag te stellen: is het zo dat sport in essentie oneerlijk is omdat er ‘nu eenmaal verschillen bestaan’?

Nee, natuurlijk niet, en dat blijkt wanneer we deze logica doortrekken. Als elk verschil ‘oneerlijk is’, is sport alleen eerlijk als er absoluut geen verschillen zijn tussen deelnemers. In dat geval echter zou iedereen gelijk eindigen en is het idee van concurrentie en winnen opgegeven. Nog maar één soort medaille blijft over, de gouden en die krijgt iedereen. Sport (net als de vrije markt trouwens) kan alleen bestaan bij de gratie van bepaalde verschillen. De vraag in sport is: wie kan de verschillen het beste gebruiken?

Concurrentie dient beschermd te worden

Uiteraard geldt daarbij dat verschillen alleen binnen grenzen kunnen worden toegestaan. Dat volgt ook uit het idee ‘concurrentie’ en het idee ‘winnen’. Als sommige mensen geen enkele kans op winnen hebben, is het ook gedaan met de ideeën ‘concurrentie’ en ‘(sportief) winnen’. Precies om die reden kan sport alleen bestaan bij de gratie van regels en wetten waaraan iedereen zich zonder uitzondering moet houden. Die regels kunnen en moeten soms veranderen, maar zolang ze gelden, gelden ze voor iedereen onverkort en zonder uitzondering.

We mogen dus concluderen dat de stellingname van Vissers is gebaseerd op slecht denkwerk, maar dat is in dit geval mijn geringste zorg. Het gemak en de dedain waarmee hij sport wegzet als ‘per definitie oneerlijk’, is precies het excuus dat toekomstige dopingzondaars nodig hebben. Dat excuus moeten journalisten niet klaarstomen voor gebruik.

De betekenis van sport

Vissers’ betoog irriteert ook nog om een hiermee samenhangende reden. Vissers zegt dat de hedendaagse ‘sportconsument’ ‘sensatie’ zoekt. Dat mag zo zijn, maar zelfs dan verklaart dat nauwelijks waarom sport in onze competitieve samenleving zo’n belangrijke plaats inneemt. Wat is mooi aan sport? Wat betekent sport?

Als we kijken naar de mythen die het ontstaan van de Olympische Spelen in de oudheid duiden, dan zien we dat in verschillende mythen de oorlog centraal staat. Sport en oorlog worden tegenover elkaar geplaats. De Olympische Spelen werden gezien een vervanging voor de oorlog of een dankbetuiging voor het einde van de oorlog enzovoorts. De Olympische Spelen zijn het oerbeeld van sport. Die lijn volgend, kan worden gezegd dat we sport kunnen begrijpen als de vervanging van de oorlog.

Sport is het oerbeeld van civilisatie

De Grieken wisten drommels goed dat mensen tamelijk agressieve en vervelende wezens zijn. Oorlog zit in hun bloed. Het neerleggen van de wapens kost heel veel moeite, vooral voor degene die op dat moment denkt een overwinning te kunnen halen. Maar de Grieken wisten ook maar al te goed dat elke oorlog vroeger of later tot zelfvernietiging leidt. ‘Het wapen wint altijd’ zegt Simone Weil, nooit degene die het vasthoudt. Zelfoverwinning door civilisatie is daarom het enige dat mensen rest.

Die zelfoverwinning door civilisatie gebeurt op allerlei abstracte manieren, zoals het instellen van wetten en instituties. Maar mensen hebben het ook nodig die overwinning heel concreet voor zich te zien en te kunnen vieren. Dat doet sport en daarom is sport belangrijk: het is het oerbeeld van civilisatie.

Oneerlijke sport demonstreert fragiliteit civilisatie

Twee (of meer) mensen zeggen: laten we keihard competitie voeren maar pertinent de neiging onderdrukken elkaar te doden. Laten we de oorlog overwinnen door spelregels en geweren vervangen door hockeysticks of een fiets. Boksers brengen het einde van de oorlog wel het meest concreet in beeld door even kort elkaars bokshandschoen aan te tikken voor de match.

Eerlijke sport is daarom de enige sport die bestaat. Oneerlijke sport (voor zover die term al geen contradictie is) symboliseert het einde van de civilisatie en dus oorlog. Precies om die reden is eerlijke sport ook geen ‘illusie’ maar de enige sport die de ‘sportconsument’ kan waarderen.

Een geval van doping gaat altijd over veel meer dan een geval van doping en dat ervaart de sport consument. Lance Armstrong stelt mensen niet vreselijk teleur omdat hij een fraudeur is. Hij confronteert de ‘sportconsument’ met de fragiliteit van de civilisatie. Daarom is de doping-zondaar moeilijk te vergeven: dat men juist in de sport de oorlog brengt. Wat kan je dan nog hopen?

Wim Dubbink is hoogleraar ethiek van bedrijf en organisatie aan de Universiteit van Tilburg.