Elke samenleving heeft impliciet een sociaal contract – de afspraken die wij met elkaar maken over hoe we samenleven. Dit gaat niet alleen over rechten en vrijheden zoals die in de grondwet staan, maar ook over hoe we de koek die we in een land met z’n allen produceren eerlijk verdelen. En precies daar laten empirische studies zien dat de ongelijkheid toeneemt (Piketty, 2016; Kremer et al., 2014). Het vermogen wordt steeds geconcentreerder en er ontstaat een groep mensen die extreem rijk is.
Vanuit maatschappelijk oogpunt is extreme rijkdom vanwege een aantal redenen problematisch (Robeyns, 2019). Een paar daarvan zijn zeer relevant voor het sociaal beleid.
Extreme rijkdom is een gevaar voor de democratie
Ten eerste is extreme rijkdom een gevaar voor de democratie: wie extreem rijk is, heeft meer mogelijkheden zijn stempel op de politiek te drukken, en kan daardoor zorgen voor beleid waardoor de extreem rijken nog rijker worden.
Het sociaal beleid moet dan de gevolgen van de grotere ongelijkheid aanpakken, alsook de gevolgen van het feit dat steeds meer belastingen opgehaald worden bij mensen die via arbeid hun inkomen verwerven, terwijl de lasten op de bedrijven en de mensen met grote vermogens relatief lager worden – want daar zorgen de extreem rijken immers wel voor.
Ecologische duurzaamheid: wie stoot meeste broeikasgassen uit?
Ten tweede zijn er verbanden tussen extreme rijkdom en de ecologische crisis. Ecologische duurzaamheid is zeker niet alleen een probleem van de extreem rijken, in Nederland leeft bijna iedereen op een niet-duurzame manier omdat we veel te veel broeikasgassen uitstoten.
Om desastreuze klimaatverandering tegen te gaan zouden we de uitstoot per persoon per jaar zo snel mogelijk naar nul moeten brengen. Maar in West-Europa stoten we nu nog rond de tien ton per persoon per jaar uit; in Afrika is dat minder dan twee ton; en de extreem rijken, waar ook ter wereld ze zich bevinden, kunnen tot wel driehonderd ton per persoon per jaar uitstoten (Chancel & Piketty, 2015).
De oplossingen hiervoor stellen het sociaal beleid voor uitdagingen: in Nederland wonen heel wat mensen die niet het geld hebben om hun woning te verduurzamen of om elektrisch te gaan rijden. De overheid zou hier financiële steun voor kunnen bieden – maar waar moet dat geld dan vandaan komen?
Het eerlijkste zou zijn om het geld te vragen aan de mensen die het grootste aandeel hebben in de uitstoot van de broeikasgassen – de extreem rijken. Er zou een nationaal en internationaal fonds moeten komen voor het verminderen van uitstoot alsook voor het aanpassen aan de klimaatsverandering die er zal komen. Het is niet meer dan fair dat de extreem rijken daaraan een veel grotere bijdrage leveren dan de middenklassen, zowel omwille van hun sterkere schouders, maar ook omdat de creatie van veel rijkdom gepaard ging met milieuschade.
Het mensbeeld dat extreme rijkdom rechtvaardigt
Een derde verband tussen extreme rijkdom en sociaal beleid is dat beide steunen op een dominant mensbeeld waarbij zowel onze successen als onze problemen in grote mate worden toegeschreven aan onszelf. Het individu en haar verantwoordelijkheden worden naar de voorgrond getrokken en de rol van de structurele omstandigheden en het toeval worden geminimaliseerd.
Dit individualistische mensbeeld leidt ertoe dat we extreme rijkdom vooral toeschrijven aan de acties van de rijken zelf. We negeren daarbij dat het zeer moeilijk is om rijk te worden zonder de samenwerking en hulp van anderen, en dat bijna alle extreem rijken gebruik hebben gemaakt van infrastructuur, kennis, wetenschap en technologie die door voorgaande generaties is opgebouwd en vaak met gemeenschapsgeld betaald is (Simon, 2000).
Daarnaast negeren we de enorme impact van toeval in ons leven: hoe groot is de kans dat iemand extreem rijk kan worden als hij of zij geboren wordt zonder bijzondere talenten, op het platteland in Centraal-Afrika of met meerdere handicaps? Dit zijn voorbeelden van factoren die grote invloed hebben op onze kansen in het leven, maar die vanuit ons eigen perspectief een kwestie van toeval zijn.
Individuele oplossingen voor structurele problemen
Datzelfde individuele mensbeeld wordt ook ingezet in het sociaal beleid, maar dan om hardere maatregelen te verantwoorden of om te focussen op wat de kwetsbare medeburger zelf moet doen om zijn of haar situatie te verbeteren. Een mensbeeld dat de grote rol van toeval en van de sociale structuren benadrukt, zou meer in politieke en structurele termen over sociaal beleid denken en wellicht wat barmhartiger zijn naar de kwetsbare medeburgers.
Er zijn dus mensbeelden en beelden over de samenleving die ons meer porren om solidariteit zwaarder te laten wegen en er zijn mensbeelden die het omgekeerde doen. Als we recente beleidsvoorstellen en beleidskeuzes in Nederland op sociaal en fiscaal beleid bekijken, dan lijkt het mij dat we in een tijdsgewricht zitten waarin we het aandeel van het individu voor haar successen en falen benadrukken. Het beleid richt zich op individuele oplossingen voor structurele problemen.
Kijk naar de veranderingen in het beleid rond ‘arbeidsgehandicapten’: de sociale werkplaatsen waren ‘te duur’ en ‘prikkelden’ de werknemers niet genoeg, dus zijn grotendeels gesloten. Alle gehandicapten moeten nu op de reguliere markt een baan zoeken en daarbij worden ze ‘financieel geprikkeld’ om meer te werken, of hun specifieke situatie dat nu toelaat of niet.
Aan de bovenkant van de samenleving moeten bedrijven meer de resultaten kunnen genieten van de koek die geproduceerd wordt, zoals we konden zien bij het (mislukte) voornemen om de dividendbelasting af te schaffen, maar ook bij de ingevoerde verlaging van de vennootschapsbelasting.
Het sociaal beleid is onvermijdelijk politiek
Het sociaal beleid moet dus niet alleen gaan over de armen en kwetsbare medeburgers, maar ook over het sociale contract. Het sociaal beleid kan ook niet los gedacht worden van het fiscale beleid, want daar wordt enerzijds herverdeeld en anderzijds het geld opgehaald om het beleid uit te voeren.
Het sociaal beleid is dus onvermijdelijk politiek, en daarom zou het ook stil moeten staan bij extreme rijkdom: wat zijn mogelijk voor- en nadelen, welke mate van rijkdom kunnen we moreel en politiek verantwoorden en hoeveel ongelijkheid is nog verantwoord?
Ingrid Robeyns is hoogleraar ethiek van instituties aan de Universiteit Utrecht en projectleider van het Fair Limits project waarin de ethiek van bovengrenzen aan rijkdom en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt onderzocht. Onlangs verscheen haar boek ‘Rijkdom: Hoeveel ongelijkheid is nog verantwoord?’.
Foto: Henry Burrows (FLICKR Creative Commons)