Échte wederkerigheid vernedert niet

Het zalvende wederkerigheidsdenken van kabinet en de Rotterdamse wethouder Florijn lijkt vooral een schaamlap voor bezuinigingen en slaat om in vernedering. De eufemistische taal maakt het toch al bittere beleid onnodig wrang.

14 en 15 juni a.s. congresseert Divosa, de koepelorganisatie van sociale diensten, onder het motto ‘Ik ook van jou’. Sociale zekerheid nieuwe stijl vergt namelijk een flinke dosis beleidsmatige genegenheid: niet in de laatste plaats tussen de overheid en ‘de cliënt’. Uit de Divosa-congresaankondiging: ‘”Ik ook van jou” bevestigt de wederkerigheid. Je weet dat je er niet alleen voor staat. Dat iemand er voor je is. Maar de liefde moet van twee kanten komen: óók van jou.’ Je wordt bijna warm van binnen.

Ook de Volkskrant  (Ten Eerste, 7 april 2012) berichtte over het ‘wederkerigheidsdenken’ in de verzorgingsstaat. Van mensen die een uitkering of een andere vorm van ondersteuning krijgen, wordt op voorspraak van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een ‘maatschappelijke tegenprestatie’ verwacht. Van Emmen, waar een rolstoeler in het buurtcentrum belastingformulieren mag invullen, tot Rotterdam, waar wethouder Marco Florijn mensen met een bijstandsuitkering tewerk wil stellen in de Westlandse kassen.

Hiermee worden twee actuele tendensen in het denken over de verzorgingsstaat getypeerd. Ten eerste de overtuiging dat in de moderne, activerende verzorgingsstaat de vraag niet is wat de overheid voor jou kan betekenen, maar, om John F. Kennedy te parafraseren, wat jij zelf (terug) kunt of zelfs moet doen. Ten tweede de even actuele neiging om potentieel vernederend beleid te drenken in zalvende termen als ‘wederkerigheid’.

Naïef wederkerigheidbeleid is een nostalgisch idee

De verzorgingsstaat, zo luidt de redenering van vertegenwoordigers van de haarlemmerolie ‘zelfredzaamheid’, heeft mensen te passief gemaakt om voor zichzelf en elkaar te zorgen. Het is weer tijd voor een Grote Samenleving die de plaats van de Grote Overheid inneemt. Paradoxaal genoeg toont de staat zich daarbij vaderlijker dan ooit. Een woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) vertrouwde de krant als een ware Psycholoog-des-Vaderlands toe: ‘Mensen kunnen heel gelukkig worden van iets terugdoen’.

Er valt veel te zeggen voor een bescheidener rol voor de overheid met haar gulzige bestuurlijke neigingen. Maar het naïeve wederkerigheidbeleid lijkt vooral een schaamlap voor bezuinigingen, en verlangt terug naar een tijd die achter ons ligt. ‘Vroeger’, zo lijkt het nostalgisch argument, ‘keken mensen tenminste nog naar elkaar om’. Vroeger: toen dorpen nog door middel van karrensporen met elkaar in verbinding stonden en moeder de vrouw alle tijd van de wereld had omdat ze niet hoefde te werken. De sociale structuur waar de nu gepropageerde naastenliefde op gestoeld was, bestaat simpelweg niet meer. Deze kan niet zomaar – nota bene als overheidsproject – worden hersteld omwille van het instrumentele profijt.

Activeringsbeleid kan omslaan in vernedering

Niettemin zien wij ook dat activerend beleid soms kan bijdragen aan het welzijn van burgers. Maar er is een andere kant aan dezelfde medaille. Erica Hoekstra van de gemeente Emmen in de Volkskrant: ‘Iemand die in een rolstoel zit, kan ouderen gezelschap houden’. Veel van de activiteiten die nu onder het mom van ‘tegenprestatie’ worden verwacht – een praatje, een helpende hand – ontlenen hun betekenis juist aan spontaniteit en oprechtheid. Een helpende hand laat zich niet dwingen door de ijzeren hand van de staat. Niet in de laatste plaats omdat geen oudere zit te wachten op een obligaat praatje dat niet uit oprechte betrokkenheid maar op basis van uitkeringsbehoud wordt gevoerd.

Échte wederkerigheid laat zich niet alleen niet dwingen, zij bestaat bij de gratie van gelijkwaardigheid. Dit is in het activeringsdenken juist ver te zoeken. Zo ver, dat het risico bestaat dat de ambitie ‘iedereen mee te laten doen’ omslaat in vernedering. Ten eerste omdat in het activeringsbeleid een eenzijdige, op economisch nut gebaseerde moraal heerst. Alles staat in dienst van het toerusten van de burger voor de arbeidsmarkt. Omdat van sociale risico’s steeds vaker wordt verondersteld dat ze van persoonlijke makelij zijn – ‘u zult zelf wel een rommeltje van uw leven hebben gemaakt’ – is een zorgvrager bij voorbaat verdacht. Dit geldt eens te meer voor de bijstandsgerechtigde die in de ogen van veel ‘wederkerigheidsaanhangers’ geen bijdrage levert aan de samenleving en voornamelijk geld kost. Het vernederende karakter van deze benadering schuilt in de gretigheid waarmee het bijstandsleven wordt afgedaan als maatschappelijk falen.

Een tweede risico op vernedering is gelegen in de neiging systeemdoelen boven individuele doelen te stellen. De bijstandswet biedt allang de mogelijkheid om individuele burgers die frauderen of onvoldoende solliciteren behoorlijk achter de broek aan te zitten en zo nodig hun uitkering te ontnemen. Voor het kabinet en wethouder Florijn is dat kennelijk nog niet genoeg. Zij vinden dat er te veel naar de voorkeuren van individuen wordt geluisterd. Is dat zo? Vaak niet. Het is de overheid er vooral om te doen de kosten voor bijstand te beperken. Dit systeemdoel maakt dat gemeenten en dienstverleners in de reïntegratiemarkt zich richten op de groep die de meeste kans maakt op terugkeer naar werk. Dit ‘afromen’ van het bijstandsbestand kan een legitieme politieke keuze zijn. Maar het is dan even ironisch als kleinerend om een opinieklimaat te scheppen waarin de institutioneel afgeschreven cliënten als nietsnutten worden weggezet.

Ten derde zou activerend beleid erop gericht zijn de regie over het eigen leven te herstellen. Het is zeer de vraag of voorstellen als die van Florijn dit voor ogen hebben. Vrijwilligerswerk in een verzorgingshuis of plantsoen kan waardevol zijn voor het herwinnen van verloren gegaan zelfrespect of zelfvertrouwen. Maar het helpt niet als dit in een sfeer gebeurt van maatschappelijke rancune en disciplinering: ‘laat die profiteurs nu eindelijk ook eens wat doen’. Dat heeft met zelfbeschikking niets te maken.

De relatie tussen overheid en burger is, zeker waar het dwingend beleid gebaseerd op een instrumenteel mensbeeld betreft, niet gebaat bij fluisterwoordjes als ‘wederkerigheid’. Deze eufemistische taal maakt het toch al bittere beleid onnodig wrang.

Willem Trommel is hoogleraar beleids- en bestuurswetenschap aan de Vrije Universiteit. Jurre van den Berg is onderzoeker aan de VU. Beiden doen onderzoek naar activerend verzorgingsstaatbeleid. Dit artikel verscheen zaterdag 14 april in de verkorte vorm in de Volkskrant.