Van dorpsbewoners wordt teveel verwacht

Van actieve burgers wordt verwacht dat zij met gezamenlijke inzet en vrijwilligerswerk hun leefomgeving leefbaar houden. Vooral voor dorpen zijn de verwachtingen van de overheid hooggespannen. Maar zijn de dorpelingen daar wel toe bereid?

In de participatiesamenleving vormen decentralisatie en bezuinigingen de aanleiding om bewoners aan te spreken op hun betrokkenheid bij de lokale leefbaarheid. Zeker in het geval van dorpen zijn de verwachtingen hoog. Actieve burgers vormen een belangrijke pijler in het overheidsbeleid voor het in stand houden van de leefbaarheid in bijvoorbeeld krimpgebieden.

Lokale betrokkenheid neemt af

Het is echter de vraag in hoeverre hedendaagse dorpelingen daadwerkelijk gemotiveerd zijn tot meer vrijwillige inzet voor de lokale leefbaarheid.

Sommige bewoners kiezen ervoor om actief deel te nemen aan het lokale verenigingsleven terwijl anderen juist kiezen om te genieten van de rust en de ruimte van het platteland.

Dit betekent dat mobiele dorpsbewoners aan bepaalde aspecten van hun dorp gebonden kunnen zijn en vanuit die selectieve binding ook gemotiveerd kunnen zijn om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het dorp.

Er zijn ook zorgen over de inzet voor leefbaarheid

Selectieve vormen van binding leiden tot verschillende vormen van inzet. Vooral sociale binding correleert sterk met bijna alle vormen inzet. Dit geldt voor zowel oud- als nieuwkomers. Een verminderde emotionele binding met het dorp hoeft dus niet te leiden tot minder inzet; zolang de onderlinge cohesie en contacten goed zijn, is het waarschijnlijk dat inwoners actief blijven en dat het dorp zich goed kan redden binnen de participatiesamenleving.

Er zijn echter ook zorgen. Bij afwezigheid van sociale binding valt te verwachten dat er weinig initiatieven zullen worden genomen om bijvoorbeeld een energie- of een breedbandcoöperatie op te zetten.

Maar zelfs als de onderlinge sociale contacten goed zijn, dan nog is het de vraag in hoeverre dorpsbewoners geneigd zijn zich te committeren aan langdurige en tijdrovende initiatieven ter verbetering van de leefbaarheid. Daar komt nog eens bij dat een deel van de dorpsbewoners een bewuste keuze heeft gemaakt zich niet te bemoeien met het sociale leven in het dorp (zij hebben het bijvoorbeeld druk met werk buiten het dorp of wonen er voor hun rust).

Actieve dorpelingen kunnen hierdoor enerzijds een grote stempel drukken op de ontwikkeling van het dorp, maar anderzijds teleurgesteld raken doordat ze het gevoel krijgen dat alle lasten op hun schouders komen te liggen. Het verschuiven van overheidstaken naar lokale gemeenschappen zal daarom lang niet overal het gewenste effect hebben.

Er is geen garantie op burenhulp

Niet iedereen beschouwt inzet voor het dorp als een ongeschreven regel. Vooral nieuwkomers zijn actief vanuit persoonlijke interesses of simpelweg omdat ze het leuk vinden om te doen. Te denken valt hierbij aan activiteiten rondom de eigen kinderen of inzet voor het behoud van het lokale natuurschoon.

Traditionele vormen van solidariteit zijn daarmee minder vanzelfsprekend geworden. Of hulpbehoevende dorpelingen nog een beroep kunnen doen op hun dorpsgenoten voor mantelzorg en burenhulp is daarmee een aandachtspunt geworden.

Dorpsbewoners die actief burenhulp en mantelzorg verlenen hebben immers geen garantie dat ze dezelfde vorm van solidariteit zullen krijgen op het moment dat ze die zelf nodig hebben. Ook veranderen met het losser en selectiever worden van de sociale banden de mechanismen die bepalen welke bewoners op burenhulp kunnen rekenen. Het is de vraag in hoeverre dorpelingen met weinig sociale binding hulp kunnen verwachten van hun medebewoners.

Ouderen in de periferie moeten het zonder hun kinderen stellen

Het is belangrijk dat lokale overheden veelbelovende initiatieven van burgers, zoals het coöperatief exploiteren van een supermarkt of kroeg, de ruimte geven zich te ontwikkelen.

Door het faciliteren van initiatieven die qua organisatievorm aansluiten bij de veranderde dorpssamenleving kan zoveel mogelijk voorkomen worden dat vrijwilligers een ‘vrijwilligers burn-out’ krijgen. Ook kan zo vermeden worden dat vrijwilligers gefrustreerd raken door overheden die proberen reeds bestaande initiatieven met regelgeving in te passen in een beleidskader.

Daarnaast zouden overheden zich ook actief moeten blijven inzetten om de levenskwaliteit van kwetsbare groepen te garanderen. Oudere dorpsbewoners worden gestimuleerd om tot op hoge leeftijd in de eigen leefomgeving te blijven wonen. Dit houdt ook in dat ze steeds afhankelijker worden van hun directe leefomgeving voor hulp en mantelzorg. Steeds meer ouderen in de periferie moeten het bijvoorbeeld door de trek naar stad zonder hun kinderen in de buurt stellen.

Veilige looproutes en voldoende rustplaatsen

Met het oog op een vergrijzend platteland zouden overheden bij voorkeur ernaar moeten streven om de leefomgeving zodanig in te richten dat oudere mensen, die vaak weinig mobiel zijn, op een waardige manier oud kunnen worden in een vertrouwde leefomgeving. Denk hierbij zowel aan de fysieke kant, zoals veilige looproutes en voldoende rustplaatsen, als de sociale aspecten om eenzaamheid zoveel mogelijk te voorkomen.

Zo kan het platteland een aantrekkelijke woonlocatie blijven waar mensen met diverse wensen en behoeften naar volle tevredenheid kunnen wonen.

Joost Gieling is geograaf en verdedigde eerder dit jaar onlangs zijn proefschrift ‘A place for life or a place to live’ aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij werkt nu als adviseur voor ZKA Leisure Consultants. 

Foto: Sjaak Kempe (Flickr Creative Commons)