Het kan niemand zijn ontgaan: complottheorieën zijn hot. En dan bedoel ik niet eens zozeer de demonstraties tegen het coronabeleid van de regering-Rutte, maar vooral ook de morele paniek over de vermeende populariteit van complottheorieën in de politiek en gevestigde media. Naar aanleiding van de coronacrisis lanceerden de Verenigde Naties en de Europese Commissie zelfs campagnes tegen ‘desinformatie’ en samenzweringstheorieën.
Een aanname die vaak terugkeert in dit debat, is dat complotdenken versterkt wordt door sociale onzekerheid en armoede. Het zou iets zijn wat toebehoort aan mensen aan de randen van de samenleving. Historicus Zihni Özdil schreef in NRC Handelsblad van 8 augustus jl.: ‘De geschiedenis laat zien dat in tijden van toenemende onzekerheid, vooral mensen die al een onzeker bestaan hebben, behoefte hebben aan een duidelijk, helder verhaal dat alles verklaart. Een samenzweringstheorie, hoe bizar ook, biedt dat.’
Politici en intellectuelen verspreidden complottheorieën
Ik denk echter dat deze aanname maar een deel van de waarheid dekt. De geschiedenis laat zien dat het juist ook gevestigde politici en intellectuelen zijn geweest die samenzweringstheorieën bedachten en verspreidden. Daarmee zijn complottheorieën al eeuwen een vast onderdeel geworden van onze maatschappelijke mainstream.
Het is inderdaad zo dat mensen zich met name in crisistijden extra voelen aangetrokken tot alternatieve verhalen over wereldschokkende gebeurtenissen. Een complottheorie, het idee dat slechteriken in het geheim samenspannen om de samenleving kwaad aan te doen, biedt op momenten van crisis een heldere verklaring van het onverklaarbare. Waar komt dit soort alternatieve verklaringen vandaan?
De Franse koning wilde in 1750 genezen met kinderbloed
Ook al zijn groepen aan de rand van de samenleving niet de enige die behoefte hebben aan complottheorieën, zij geven wel betekenis aan hun lot met alternatieve verhalen op momenten van crisis. Al in de achttiende eeuw verspreidden er zich bijvoorbeeld regelmatig complotgeruchten onder de arbeiders van Parijs. De Franse koning en zijn ministers zouden in het geheim graan achterhouden om hongersnoden te veroorzaken of zouden kinderen ontvoeren om hun perverse lusten op bot te vieren.
Nadat in 1750 het gerucht ontstond dat de koning een aan lepra lijdend familielid wilde genezen met kinderbloed, grepen woedende Parijzenaren een nietsvermoedende wachtofficier. Hij overleefde het niet. Na een lynchpartij legden de Parijzenaren zijn gemartelde lichaam neer voor het huis van een minister.
Dat mensen aan de randen van de samenleving soms uiting geven aan hun wantrouwen en paniek met geweld, is verklaarbaar. Een arme inwoner van het autoritaire en ongelijke Parijs van de achttiende eeuw had weinig andere middelen om zijn of haar onvrede te tonen. De Franse koning liet tegenstanders publiekelijk vierendelen en verklaarde dat hij zijn koningschap direct ontleende aan de goedkeuring van God. Samenzweringstheorieën en een gewelddadige reactie daarop bieden in zo’n situatie houvast en een alternatief.
Complottheorieën tegen de Franse Revolutie
Veel van onze huidige complottheorieën komen echter bij gevestigde politici en intellectuelen vandaan. Om dat te begrijpen, moeten we terug naar het einde van de achttiende eeuw. Dat was het moment waarop samenzweringstheorieën zich definitief in het Europese bewustzijn nestelden.
De toenmalige conservatieve elite keek al enige tijd angstvallig naar de opkomst van verlichtingsideeën over de scheiding tussen kerk en staat en rationeel bestuur. Toen de Franse Revolutie uitbrak in 1789 werden hun ergste vermoedens bewaarheid: revolutionairen schaften de Franse monarchie af en voerden de koning en de koningin naar de guillotine. Dit kon toch geen toeval zijn, hier moest wel meer aan de hand zijn.
Augustin Barruel, een reactionaire Franse jezuïet, publiceerde in 1798 een vijfdelige Geschiedenis van het jakobinisme. ‘Alles van deze Franse Revolutie was gepland, bedacht, gecoördineerd, berekend door mannen in geheime genootschappen’, schreef hij. De revolutie was volgens hem de uitkomst van een sinister plot tegen de monarchie en religie van Franse verlichtingsfilosofen, vrijmetselaars, illuminati en jakobijnen.
De revolutie had het wereldbeeld van het Europese establishment op zijn grondvesten doen schudden. Complottheorieën hielpen om dit crisismoment te verklaren.
Ziektepaniek in de 19e eeuw
Het is de ironie van de geschiedenis dat jezuïeten zoals Barruel zelf regelmatig tot het lijdend voorwerp van complottheorieën werden gebombardeerd. Deze ‘Sociëteit van Jezus’ vormde een goedgeorganiseerde kerkorde binnen de katholieke hiërarchie, met veel bezittingen. Machthebbers stonden wantrouwend tegenover hun grote politieke macht, uitgebreide onderwijsnetwerken en nauwe banden met de paus. Dit leidde al tot een verbod op de jezuïeten in achttiende-eeuws Portugal, Spanje, Frankrijk en Polen.
Na het einde van het regime van Napoleon werd dit verbod opgeheven, maar het wantrouwen tegen de jezuïeten bleef. Met name in Frankrijk, waar ultramonarchisten tijdens de jaren 1820 hun politieke invloed uitbreidden, beschuldigden liberale schrijvers en polemisten de jezuïeten van schimmige, manipulatieve daden.
Het waren vaak momenten van crisis en angst die de aanleiding vormden om naar minderheden – zoals jezuïeten, joden of moslims – te wijzen als aanstichters van het kwaad. Pandemieën, een veelvoorkomend fenomeen in de sterk vervuilde Europese steden van de negentiende eeuw, wakkerden een gevoel van onzekerheid aan en daarmee de behoefte om boosdoeners te identificeren. Dit kennen we maar al te goed van onze huidige coronacrisis.
Aan het begin van de negentiende eeuw leerden Europeanen een nieuwe, griezelige ziekte kennen: cholera. Dat dit virus, dat leidt tot diarree en hevige pijnen met de dood als gevolg, uit het ‘oosten’ was komen overwaaien, maakte de ziekte bij voorbaat verdacht. Hier moest wel een voorbedacht plan achter zitten. En het was bekend dat jezuïeten missiewerk deden in Azië… Het verband was dus snel gelegd.
Ook in Nederland kropen liberale en conservatief-protestantse polemisten in de pen om de schuld in de schoenen van jezuïeten te schuiven. Begin 1832 bereikte een grote cholera-uitbraak West-Europa. In een Nederlands, uit het Duits vertaald, pamflet werd beweerd dat jezuïeten waterbronnen hadden vergiftigd. Met het orkestreren van de epidemie hadden ze het doel om het liberalisme te verdrijven en de wereld te domineren.
Van anarchistenangst naar ‘cultuurmarxisten’
Behalve besmettelijke ziektes zijn ook aanslagen en politiek machtsspel historisch gezien vaak aanleiding geweest om complottheorieën te verspreiden. Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw industrialiseerden Europese samenlevingen in hoog tempo, sociale ongelijkheid nam toe. Dit bracht ook gewelddadig verzet met zich mee tegen de autoritaire monarchieën die deze ongelijkheid in stand hielden.
Met name in tsaristisch Rusland doken geheime anarchistische organisaties op die met aanslagen tegen machthebbers een revolutie wilden ontketenen. Anarchist Michail Bakoenin noemde dit de ‘propaganda van de daad’. Een van die groepen, De Wil van het Volk, pleegde in 1881 een succesvolle bomaanslag op het leven van tsaar Alexander II. Tijdens de decennia hierna volgden er aanslagen op politici in veel andere Europese landen.
Dit soort terreurdaden voedde complottheorieën onder Russische elites over een op handen zijnde revolutie. Fjodor Dostojevski, een zelfverklaard tegenstander van het anarchisme, publiceerde in 1872 de roman Duivels, waarin hij een radicale groepering opvoerde die plannen smeedt om de regering en de orthodoxe kerk ten val te brengen.
Deze ideeën hadden invloed op de politiek. Machthebbers in Europa en Amerika reageerden op de aanslagen met repressie en uitbreiding van het veiligheidsapparaat.
Tegenwoordig zijn radicaal-rechtse politici opnieuw geobsedeerd door een links complot. Thierry Baudet heeft de mond vol van ‘cultuurmarxisten’ die bewust media en universiteiten zouden hebben geïnfiltreerd om de samenleving te indoctrineren. Donald Trump bouwde zijn herverkiezingscampagne van 2020 voor een belangrijk deel rond de opgeklopte paniek voor de linkse terreur van Antifa.
Ook gevestigde media verspreiden complottheorieën
Net zoals rond de Franse Revolutie, bij de cholera-epidemieën en de anarchistenangst leven we nu in een tijd van grote onzekerheid. Nog veel meer dan in die perioden is het complotdenken van nu een identiteit en een merk geworden. Binnen gevestigde opiniekringen heerst er een stigma rond het woord ‘complottheorie’. Dit heeft aanhangers van alternatieve verklaringen naar de randen van de samenleving verdrongen.
Een persoon die gelooft dat het coronavirus een hoax is, opgezet door Bill Gates om middels een vaccin onze gedachten te controleren, kan niet terecht in de reguliere media. Juist vanwege het stigma dat op zulke ideeën rust, is hij of zij genoodzaakt zich terug te trekken op gelijkgestemde internetfora. Alternatieve verklaringen geven op zulke momenten een antwoord op een diep gevoel van vervreemding en onvrede.
Tegelijkertijd verspreiden ook gevestigde media en politici complottheorieën. Kranten en tv-programma’s berichten bijvoorbeeld regelmatig over het oprukkende salafisme in Nederland – op een manier die doet denken aan de jezuïetenpaniek van de negentiende eeuw.
Complotten kunnen ook echt bestaan
Bepaalde complottheorieën zijn gewelddadig en ronduit gevaarlijk, zeker als ze minderheden aanwijzen als bron van al het kwaad. Daarnaast is het belangrijk om te erkennen dat complotten echt kunnen bestaan. Denk bijvoorbeeld aan het Libor-schandaal uit 2013, waaruit bleek dat banken (waaronder de Rabobank) jarenlang stiekem afspraken hadden gemaakt over de rente. Het label ‘complottheorie’ is dus geen reden om een idee wel of niet serieus te nemen.
Tijdens momenten van crisis slaan complottheorieën aan onder mensen die het vertrouwen in de reguliere politiek zijn verloren. Bespotten, censureren of bespioneren (NRC toonde recent aan dat het Nederlandse leger uitgebreid data verzamelt over anti-coronagroepen zoals Viruswaanzin), zal de achterdocht alleen maar doen toenemen. Daarom is het de grote uitdaging voor de komende jaren om dat vertrouwen terug te winnen.
Tymen Peverelli promoveerde vorig jaar aan de Universiteit van Amsterdam op een onderzoek over nationalisme en stadsidentiteit in de negentiende eeuw. Dit artikel verscheen onlangs in de volledige versie in het winternummer Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Inmiddels werkt hij aan een boek over de geschiedenis van complottheorieën, dat medio 2022 verschijnt bij uitgeverij Athenaeum.
Foto: Birmingham Museums Trust via Unsplash