Het geloof in de Eigen Kracht-conferentie is terecht

De Amsterdamse wethouder Jeugdzorg Pieter Hilhorst sprak onlangs over de Eigen Kracht-conferentie als over een wonder.  Hoewel de sceptici nog niet overtuigd zijn, is er voldoende bewijs voor de effectiviteit om het model verder uit te rollen.

Ouders in kwetsbare en sociaal geïsoleerde gezinnen zijn vanwege de meervoudige problemen waarmee ze kampen vaak onmachtig om een veilige opvoedsituatie voor hun kinderen te realiseren. Het wonder van de EK-c is nu dat met behulp van een gerevitaliseerd sociaal netwerk of een nieuw te vormen sociaal netwerk die gezinnen toch weer in hun eigen kracht komen en uiteindelijk zonder professionele hulpverlening verder kunnen.

Hoeveel bewijs is er nodig om de sceptici te overtuigen?

Zowel internationaal als in Nederland is er veel kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan naar de resultaten van EK-c’s. Die onderzoeken zijn op een enkele uitzondering na positief over de effecten. De plannen die tijdens EK-c’s tot stand komen zijn veel rijker dan de professionele plannen vanwege de praktische hulpacties vanuit het netwerk; er is sprake van meer gevoel van eigenaarschap; professionals zijn over het algemeen positief over de plannen, ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen worden voorkomen; uithuisplaatsingen die toch onvermijdelijk zijn vinden meer in het eigen netwerk plaats en het beroep op dure jeugdzorg neemt af.

Het is daarom best verwonderlijk dat er, ondanks toenemende steun voor EK-c’s, nog veel scepsis heerst. Hoeveel bewijs is er nodig? Komt het doordat men niet wil geloven in wonderen? Klinkt het te mooi om waar te zijn? Is egoloos hulpverlenen voor professionals een lastig te maken mindshift? Raken we daarom verzeild in ‘feiten vrije jeugdzorg’?

Of geloven we het pas als de effectiviteit ook in zuiver randomized controlled trial (rct) onderzoek is aangetoond? Het klopt dat dit nog niet het geval is. Simpelweg omdat dit soort rigoureus puur kwantitatief onderzoek naar EK-c’s inderdaad nog niet gedaan is. Voor sommige wetenschappers, zoals Stams en Van der Helm, is dit gegeven reden om te stellen dat de effectiviteit van Eigen Kracht-conferenties niet is aangetoond. Met daaraan gekoppeld het advies om terughoudend te zijn met verdere inzet van EK-c’s totdat er wel rct-onderzoek heeft plaatsgevonden. Wat ze er dan vaak vergeten wordt bij te zeggen is dat er volgens dezelfde strikte wetenschappelijke criteria ook niet is aangetoond dat ze niet effectief zijn.

Moeten we wel methodisch onderzoek met controlegroepen willen?

Vaak blijft in het debat de voor discussie vatbare veronderstelling impliciet, dat alleen rct-onderzoek betrouwbare resultaten oplevert. Los van het feit dat toepassing van deze veronderstelling betekent dat er weinig bewezen effectieve jeugdzorginterventies overblijven, is dit een nogal eenzijdige wetenschapsopvatting. Het is zelfs de vraag of de rct-methode zich wel leent voor een onderzoeksgebied waarbij, vanwege de uniciteit van de te onderzoeken gezinnen en hun context, sprake is van n = 1 en uiterst complexe wederzijdse causaliteit. Het gevaar van always right but never relevant ligt dan al snel op de loer.

En hoe kom je tot een robuust onderzoeksdesign als je weet dat de kracht van het succes van EK-c’s schuilt in de coproductie tussen professionals en het benutten van de kracht van sociale netwerken? Hoe zonder je het effect van Eigen Kracht-conferenties af van de wijze waarop ze, mede met behulp van professionals, worden georganiseerd en bewaakt qua follow up? Ik tel zo al minimaal vier verschillende controlegroepen. En wil je dat wel, als gezond verstand, ervaringskennis en wetenschappelijke inzichten over werkzame factoren wijzen richting de noodzaak tot coproductie van excellente professionals en eigen kracht? Om te voorkomen dat het geïsoleerd en ondeskundig inzetten van EK-c’s als nieuwste hype tot ingebakken teleurstellingen leidt. Het succesvol inzetten van EK-c’s is geen simpel trucje. Het vergt slim zoeken naar nieuw netwerk (vergeten oom, leraar, sportcoach, ouders van vriendjes); goede voorbereiding (bijvoorbeeld ter voorkoming van contraproductieve ruzies in het familienetwerk); ondersteuning bij de follow up van gemaakte afspraken; goede timing (soms aan het begin, soms aan het einde van de hulpverlening om bereikte resultaten te borgen in een ondersteunend netwerk) en vooral een houding van egoloos hulpverlenen (genieten van het jezelf weer overbodig maken en het gezin het gevoel geven dat ze de problemen zelf oplossen).

Er is voldoende bewijs om door te gaan met Eigen Kracht-conferenties

Moeten we kwetsbare gezinnen met kinderen in de knel voorlopig niet meer helpen met Eigen Kracht-conferenties in afwachting van de resultaten van rct-onderzoek dat veelal jaren in beslag neemt? Ondanks het feit dat de wetenschappelijke evidence vanuit andere vormen van wetenschappelijk onderzoek nu al overweldigend positief is? Terwijl er nog veel te verbeteren is aan de professionele begeleiding van EK-c’s en de toch al indrukwekkende resultaten dus alleen nog maar beter kunnen worden?

Dat lijkt mij van niet. De gretigheid waarmee sceptici zich steeds weer roeren als een wetenschapper de rct-kaart speelt verdient het organiseren van forse tegenkracht. Wat niet wil zeggen dat we niet een keer een poging moeten doen om een rct-onderzoek naar Eigen Kracht-conferenties op te zetten, hoe lastig dat ook zal blijken te zijn. De striktheid van deze wetenschappelijke methode helpt om scherp te blijven en ook meer zicht te krijgen op de duurzaamheid van effecten. De mogelijkheid daartoe is in Nederland fors toegenomen, juist omdat er inmiddels duizenden EK-c’s zijn georganiseerd. Het is ook om die reden maar goed dat de voorlopers zich niet hebben laten weerhouden. Maar de belangrijkste reden om door te gaan met EK-c’s is dat er ook nu al voldoende wetenschappelijk bewijs is om door te gaan.

Gemeenten laten kansen op het realiseren van besparingen liggen als ze nu een afwachtende houding aannemen. De ervaring in de Stadsregio Amsterdam leert dat het beroep op dure jeugdzorg afneemt, al kan dat dus niet één op één gerelateerd worden aan alleen de inzet van Eigen Kracht-conferenties en hangt dat mede samen met andere innovaties als generiek gezinsgericht werken en vernieuwing van het zorgaanbod. Maar het wonder van de EK-c is een cruciaal onderdeel van de innovatiecocktail die tot een duurzame jeugdzorg zal leiden.

Erik Gerritsen is bestuursvoorzitter bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Dit artikel is een lichte bewerking van de column die hij schreef voor Binnenlands Bestuur.

 

Dit artikel is 2342 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. Eigen Kracht is een duur grapje, de gemeente Amsterdam betaalt ongeveer vierduizend euro per EKC. En bovendien blijkt dat de jeugdzorg er ook nog veel duurder van wordt, want er is wel minder OTS en UHP maar veel meer extra zogenaamde dranghulp.

    Kortom, dit is kassa voor de hulpverlening. Geen wonder dat Gerritsen zo vurig wil dat de EKC’s blijven. Maar in deze tijden van bezuiniging is dit geen prioriteit, er is ook helemaal geen effect van bekend. Dus een uitstekende post om op te bezuinigen. Bovendien hebben Amsterdamse burgers er weinig mee, hoe leuk is het om je hele omgeving te moeten inlichten over je problemen en dat vervolgens ook die hele omgeving met die hulpverlening te maken heeft.

    Brrrr…. doodeng. Totalitair. En dan komt ook nog de wijkpolitie de boel in de gaten houden, kost ook handen vol geld. Hou toch op met die onzin en laat burgers zelf voor elkaar zorgen. En zorg voor goede effectieve basishulpverlening met bewezen resultaat als het echt niet anders kan, waar ouders vertrouwen in hebben.

    En dat is niet in BJAA of EKC of dat soort bedachte geldverspillende onzin.

  2. Van wonder naar werkelijkheid.

    Twee belangrijke argumenten tegen dit herhaalde betoog van Gerritsen (zie ook: Binnenlands Bestuur met een reactie van Van der Helm, Sozio-SPH en een uitgebreide reactie op dit forum) zijn al op dit forum door ons gegeven:
    1. voordat je iets grootschalig uitrolt, test het dan eerst op werkzaamheid, want: ‘first, do no harm’ (baat het niet dan schaadt het wel). Alle overzichtstudies laten zien dat adequaat uitgevoerd onderzoek, met vergelijkbare controlegroepen, voldoende lange follow-up tijd en valide en betrouwbare instrumenten, niet resulteert in positieve effecten voor EKC. Een systematische overzichtstudie, waarin wereldwijd 1731 studies opgenomen zijn, laat zelfs zien dat EKC in de context van de jeugdbescherming uiteindelijk negatieve effecten heeft waar het gaat om kindermishandeling, duur van uithuisplaatsing en inzet van professionele hulpverlening.
    2. doe onderzoek naar EKC met een goede controlegroep, liefst met random toewijzing aan experimentele en controlegroep (RCT), waarbij gezinnen EKC krijgen onder de juiste condities (zie pleidooi Erik Gerritsen).

    Deze stellingen worden ondersteund door een wel zeer recente meta-analyse van Wartna, Albeda en Verweij (april 2013): Wat werkt in Nederland en wat werkt niet? (WODC).
    Ze onderzochten 141 empirische studies naar de werkzaamheid van interventies voor daders van delicten in Nederland en concludeerden:
    1. dat van deze studies maar liefst 18 een negatief effect lieten zien (meer recidive!): baat het niet dan schaadt het wel
    2. bij beter opgezette studies kwam een minder positief resultaat naar voren: een pleidooi voor studies onafhankelijk en degelijk opzetten

    Merk op dat ook bij EKC de zwak uitgevoerde studies meestal een positief resultaat laten zien, met name wanneer de onderzoekers belangen hebben bij EKC.

    Ons voorstel voor deze discussie rond EKC is dan ook ‘alle hens aan dek’ om door goed onderzoek aan te tonen dat EKC werkt (en voor wie niet)! Het wordt hoog tijd om geloof in wonderen achter ons te laten. Van ‘wonder’ naar ‘werkelijkheid’ is ons pleidooi dat in feite ook door Erik Gerritsen onderschreven wordt, want ook hij toont zich uiteindelijk een voorstander van adequaat wetenschappelijk onderzoek.

    Peer van der Helm (associate lector Hogeschool Leiden) en Geert Jan Stams (hoogleraar Universiteit van Amsterdam)

  3. “De plannen die tijdens EK-c’s tot stand komen zijn veel rijker dan de professionele plannen vanwege de praktische hulpacties vanuit het netwerk; er is sprake van meer gevoel van eigenaarschap; professionals zijn over het algemeen positief over de plannen, ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen worden voorkomen; uithuisplaatsingen die toch onvermijdelijk zijn vinden meer in het eigen netwerk plaats en het beroep op dure jeugdzorg neemt af.” zo benoemd dhr. Gerritsen in zijn pleidooi voor de werkzaamheid en het geloof in EK-c’s.

    Als professional met jaren ervaring in het systeemgerichte werken met jeugdigen met ernstige en veelal meervoudige problematiek (jongeren verblijvend binnen het justitiële kader), vraag ik mij af hoe er adequaat ingespeeld wordt op de hulpvraag van deze specifieke doelgroep in hun systeem. Is het voor deze doelgroep wenselijk ‘onvermijdelijke uithuisplaatsingen’ in het eigen netwerk (met soms een veelheid aan aanwezige criminogene factoren) te organiseren en is ‘dure jeugdzorg’ in alle gevallen dure jeugdzorg, zijn de eerste vragen die bij mij opkomen.

    De hulpvraag is zeer complex en moeilijk om ‘boven tafel te krijgen’. Aangezien het probleeminzicht (en daarmee de hulpvraag) dikwijls ontbreekt, dan wel instrumenteel van aard is. Ik denk bijvoorbeeld aan een resocialiserende, uiterst sociaal vaardige jeugdige van 16 met een matig ernstige delictgeschiedenis, ten gevolge van agressieproblematiek. Na een aantal jaren residentiele hulpverlening vinden er opnieuw begeleide verloven plaats. De jeugdige, met een sociaal vaardige moeder, zus en broer gaat weer met regelmaat naar huis onder begeleiding van een pedagogisch medewerker. De pedagogisch medewerker bekijkt niet enkel het gedrag van de jeugdige maar ‘leeft’ ook een dag mee; de (aard van de) interacties, leefgewoontes, en het sociale systeem wordt daardoor meer inzichtelijk. Dit inzicht wordt gebruikt ten behoeve van (her-)kenning van de behoeften, maar ook de behandeldoelen.

    In dit voorbeeld heeft het van de betrokken professionele hulpverleners (de ‘groepsleiders’, maatschappelijk werker en behandelverantwoordelijke in de JJI, maar ook de voogd) een behoorlijke mate aan professioneel en voortschrijdend inzicht gevergd om te zien dat er sprake was van een (zeer goed ingezette) schijnaanpassing. Mag je van personen uit het netwerk dit inzicht (en daarmee een behoorlijke mate van kennis van de gevolgen van psychopathologie) verwachten? De zojuist benoemde schijnaanpassing werd daarbij niet enkel door de jeugdige zelf, maar ook door het systeem rond de jeugdige vertoond. Het gedrag dat maatschappelijk als ‘probleem’ wordt gezien, is een vorm van functioneel gedrag voor deze gezinsleden. Het gevolg was ‘een elegante uitplaatsing’. De behandeling werd ‘met succes’ afgerond. Bij een nameting werd er recidive met een zwaarder delict geconstateerd.

    Zonder in te willen gaan op kwantitatieve kant van het aantoonbaar maken van de kwaliteit vraag ik mij af hoe EK-c’s adequater inspelen op de hulpverleningsnood voor jeugdigen met deze, en ernstiger problematiek dan dat residentiele settingen doen. Deze jeugdigen weten professionals vaak in eerste instantie op afstand te houden d.m.v. het bewust inzetten van een schijnaanpassing. Wanneer hulpverlening niet op dusdanig gestructureerde wijze wordt aangeboden en de inzet van hulpverlening (in welke vorm dan ook) wordt uitgesteld, verergert de problematiek en wordt de ‘maatschappelijke schade’ vaak niet gereduceerd.

    Ik ben mij er van bewust dat residentiele justitiele jeugdhulpverlening dure hulpverlening is (rond de 550 euro per dag per bedplaats), en slechts in uitzonderlijke gevallen ingezet moet worden. Laten we er alleen wel voor zorgen dat deze uitzonderlijke gevallen tijdig (h-)erkend worden (om verergering van problematiek, maar ook maatschappelijke matteriele en immateriële schade te voorkomen).

    Voor deze specifieke doelgroep lijken de EK-c’s mij een ‘onnodige eerste stap’. Zoals in het artikel ‘Juist het netwerk van sociaal zwakkeren is niet zo sterk’ in dagblad Trouw vandaag (03-04-2013) ook al gesteld werd. In de discussie wordt door voorstanders van EKC een denkfout gemaakt. Zij stellen het recht om op te voeden van ouders en de naaste familie centraal in plaats van het recht van het kind om opgevoed te worden. Hoogleraar De Ruyter (Vrije Universiteit) en vele onderzoeken hebben aangetoond dat een dergelijk uitgangspunt uitermate schadelijk is voor kinderen die ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling. De ernst van delicten en bijkomende problematiek op waarde schatten, tijdig (be-)handelen, met een juiste intensiteit en niet onnodig lang in een lichtere vorm lijkt van groot belang. Residentieel behandelde jeugdigen met dusdanig ernstige problematiek onderkenden dit (nadien, of in een later stadium van de behandeling) dikwijls en gaven aan dat zij de lichtere vormen van hulpverlening als straffend, dan wel niet hulpzaam ervoeren: “Had mij gelijk hier in de JJI gestopt en daarna goede nazorg gegeven, in plaats van de nazorg vooraf. Toen wilde ik toch nog niet geholpen worden, ik had eerst die shock, van dat het echt menens was nodig!”. Ook is een EKC vaak niet eens een optie: “Ik was, toen ik jong was niet lief. Toen ik in de JJI was ging ik pas echt nadenken over de realiteit. Je bent ergens anders, hebt niks meer te zeggen en te willen. In eerste instantie wordt je bozer, maar je hebt ze toch nodig om er beter uit te komen. Ik had toch ook niet eens een eigen systeem!” zijn enkele uitspraken die uit gesprekken met jeugdigen naar voren kwamen.

    Misschien is het dus niet zozeer de vraag hoeveel bewijs er nodig is, maar hoe er beter adequate zorg geïndiceerd kan worden? In veel gevallen betekent EKC in dit verband, dat we met een achterstand beginnen.

    Marjorie Beld (forensisch orthopedagoge)

  4. Reeds de tweede ‘constructieve’ reactie van C.P. van der Velden op de discussie over Eigen Kracht-conferenties. Het zou fijn zijn als deze heer/dame onder de eigen bijdrage zou aangeven vanuit welke positie wordt gereageerd (en dan niet alleen als de ‘bezorgde, teleurgestelde, boze burger’, gelieve ook de professionele achtergrond te vermelden), zodat het beter getoetst kan worden aan de context waar zijn/haar toch wel emotioneel klinkende reacties vandaan komen.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *