Integratie vergt een pedagogische correctie

Voor succesvolle integratie van allochtonen is noch gedogen, noch het roepen om extreme maatregelen een perspectief. De enige manier om integratie te bevorderen is een pedagogische aanpak: eisen stellen aan opvoeders.

De vorige eeuw stond in het teken van de integratie van wat werd genoemd ‘de onaangepasten, verpauperden of asocialen’. Scholing, betere behuizing en stimuleringsprogramma’s in buurten en wijken moesten mensen in de marge van de maatschappij betrekken bij normen en waarden die ze vaak niet kenden en niet deelden. Deze integratiemaatregelen waren zeer succesvol. Voor veel mensen werd het duidelijk dat participatie betekende: je voegen naar belangrijke waarden en principes.

Deze principes gelden ook voor allochtonen die zich in Nederland hebben gevestigd. We mogen verwachten dat ze de taal spreken en fundamentele waarden van onze samenleving onderschrijven. Immers, dat vergroot hun bijdrage aan de maatschappij en bevordert hun mogelijkheden om zich te ontplooien.

Groepen allochtonen keren zich af van basisprincipes

Nu blijkt dat er groepen allochtonen zijn die zich zichtbaar afkeren van basisprincipes die onze maatschappij funderen. Paul Scheffer constateert dat werkelijke integratie mede wordt verhinderd door godsdienstige verschillen tussen islam en christendom. Ook is het een probleem dat migranten in tegenstelling tot vroeger steeds minder actief deelnemen aan het arbeidsproces, en voorts blijft door moderne communicatiemiddelen het contact met het land van herkomst en de familiebanden veel langer behouden. Volgens Scheffer wordt daardoor de integratie van bepaalde groepen allochtonen steeds minder vanzelfsprekend. De kloof tussen culturen blijft in stand en wordt zelfs dieper.

Het besef dat de gastarbeiders van de jaren zeventig niet meer teruggaan, en dat hun kinderen hier opgroeien, terwijl de vraag is of ze echt in onze samenleving worden opgenomen of dat ook willen heeft geleid tot uiteenlopende houdingen: van onzekerheid, en voorzichtige toenadering tot categorische afwijzing - over en weer. Inmiddels zijn er allochtone groepen die zich laatdunkend over onze westerse samenleving uitlaten, en fundamentele normen en waarden daarvan ter discussie stellen of willen ombuigen. Andersom zijn er autochtonen die menen dat allochtonen die onze waarden en normen niet willen accepteren meteen het land uitgezet moeten worden.

De tegenstellingen verscherpen

De tegenstellingen verscherpen. Zo vindt blijkens onderzoek van Gielen een derde van alle jongeren en 40 procent van de allochtone jongeren dat ze worden gediscrimineerd. Het onbegrip kan leiden tot allerlei acties over en weer die enkel nog op vernietiging van de ander zijn gericht. In het onderzoek van Gielen wordt gevonden dat 16 procent van de moslimjongeren en 9 procent van de autochtone jongeren vindt dat geweld soms de enige manier is om religieuze of ideologische idealen te bereiken.

Door de confrontatie met zulke uitwassen worden we langzamerhand wakker geschud, maar het ontwaken heeft nog niet tot een eenduidige reactie en aanpak geleid.

Volgens socioloog Willem Schinkel kan ‘polarisatie’ als een vruchtbaar fenomeen worden gezien en kan dit productief en ordenend werken. Dit geldt wellicht voor de politiek maatschappelijke context, maar voor hulpverleners die op onze hogescholen worden opgeleid biedt polarisatie geen soelaas. Het werpt teveel barrières op. In plaats daarvan biedt een sociaal pedagogisch perspectief meer houvast. We moeten ons realiseren dat het gaat om actief en positief burgerschap en de overdracht van fundamentele waarden. Met name om waarden die inherent zijn aan onze cultuur: de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de vrije keuze van beroep en levenspartner. In opvoeding en onderwijs worden zulke breed onderschreven waarden overgedragen. Dat gebeurt via instanties zoals scholen, kerken en politieke partijen, maar het fundament wordt gelegd in de eerste vijf jaren in het gezin.

We moeten eisen stellen aan opvoeders

Het sociaal pedagogisch perspectief betekent dat we eisen mogen en moeten stellen aan opvoeders. Aan professionele opvoeders, maar ook aan de ouders. Met die laatsten moeten we open discussiëren over hun denkbeelden en verwachtingen. Dat kan al op het consultatiebureau, bij gezinszorg en vanuit de school. Daar kunnen we als samenleving een voet tussen de deur krijgen, en de dialoog aangaan. Dat moet op een niet bedreigende wijze gebeuren, wat niet betekent dat we mensen maar naar de mond moeten praten. Het vereist een balans tussen initiatief nemen en mensen in hun waarde laten, tussen humor en scherpe discussie, met als fundament de houding van wederzijds respect. Hier moet de professionele opvoeder zijn kwaliteiten ten beste geven, geruggensteund door een goede organisatie en een politieke vastberadenheid.

Zo moeten de professionals zich realiseren dat nog al wat allochtone (meiden) vanaf hun puberteit worden opgesloten in een cultureel harnas van angst en roddel. Dat betekent dat onze hulpverleners niet kunnen vertrouwen op vertrouwde patronen om er over te praten met de ouders en kinderen tezamen. Allochtone ouders zijn bang dat ze hun kind verliezen aan de westerse cultuur of aan de jeugdzorg. Praten met de ouder erbij is ook wel het laatste wat allochtone jongens en meiden willen, dat maakt hun harnas alleen maar sterker. Wat helpt is het steunen van allochtone jongeren in een acceptabel sjoemelen en met die ouders in gesprek gaan buiten de kinderen om. Dat vereist hulpverleners met guts, verstand en wijsheid en niet het soort figuren dat alles weet, maar vervolgens nergens binnen komt.

Het is tijd voor een pedagogische correctie, en voor educatie over  maatschappelijke waarden van samenleven en groei naar een volwassen burgerschap.

Raf Daenen is docent beleid, organisatie en maatschappelijke ontwikkeling aan de Fontys Hogescholen. Willem Vermeulen is adviseur mens en verkeersveiligheid bij Rijkswaterstaat. Beiden zijn auteur van het boek Perspectief op een maatschappij in crisis.