Onderwijs spoort verschillen op en versterkt ze, gelukkig maar

Achter de huidige maatschappelijke ongelijkheid gaan vooral verschillen in intelligentie schuil. Het onderwijs produceert deze verschillen niet, maar spoort ze op en versterkt ze. En dat is maar goed ook, want niemand zit te wachten op formeel gekwalificeerde maar ondermaats presterende beroepsbeoefenaren, vindt psycholoog en filosoof Kees Vuyk.

Op de televisie zag ik eens een documentaire over het onderwijs op het platteland in een Oost-Afrikaans land, vermoedelijk Kenia. De klassen waren groot. Ze telden soms wel vijftig kinderen. Hoe doet u dat, vroeg de documentairemaakster aan een onderwijzer, hoe kunt u aan zo’n grote groep lesgeven? Het antwoord luidde: ‘het komt er vooral op aan dat ik de talenten eruit pik en die zo goed mogelijk begeleid. De anderen leren weinig, maar dat is ook niet nodig. Zij blijven hier in de dorpen. De intelligente kinderen stromen door naar vervolgonderwijs in de steden. Zij zullen de elite gaan versterken die dit land voor zijn verdere ontwikkeling nodig heeft’.

Basisonderwijs selecteert vooral

Er lijkt een wereld van verschil te bestaan tussen dit onderwijssysteem en dat van ons in het Westen. Maar is dat wel zo? We hoeven maar zo’n honderd jaar terug te gaan in de tijd om in ons land dezelfde situatie aan te treffen. De omstandigheden zijn intussen wel verbeterd, maar de selectiefunctie van het onderwijs is gebleven. Daarom draait het onderwijs op de basisschool (nog steeds) om de cognitieve vakken. Daarom wordt er almaar meer getoetst. Hoofdzaak is dat duidelijk wordt wie geschikt is voor welk type vervolgonderwijs. In het vervolgonderwijs vindt de eigenlijke voorbereiding plaats op het maatschappelijk functioneren. De basisschool is bedoeld om duidelijk te krijgen op welk niveau zich dat functioneren zal afspelen.

Recentelijk kwam deze selectiefunctie van het basisonderwijs in het middelpunt van de discussie te staan toen de inspectie van het onderwijs in Nederland een onderzoek publiceerde, waarin ze – ongetwijfeld geïnspireerd door de vele onderzoeken van de afgelopen jaren naar de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden – uitzocht of er een relatie bestaat tussen het advies dat de school uitbrengt over welk vervolgonderwijs geschikt is voor de leerling en het opleidingsniveau van de ouders van de leerling.

Geen oog voor nuance

Uit het onderzoek bleek dat bij kinderen van een gemiddeld intellectueel niveau het advies correleert met het opleidingsniveau van de ouders. Als deze kinderen hoogopgeleide ouders hebben, krijgen ze meer dan gemiddeld het advies havo/vwo en bij laagopgeleide ouders het advies vmbo. De discussie die op de publicatie van dit rapport volgde gaf een ontluisterend beeld van waar we op het ogenblik staan ten opzichte van de meritocratie. Elke nuance ging spoedig verloren.

De meeste media vatten het rapport samen als ‘opleidingsniveau ouders bepaalt schooladvies’. Alleen in de marge was er nog wel eens iemand die de nuance uit het rapport terugbracht in het debat, namelijk dat dit het geval bij was leerlingen van gemiddeld niveau. Bovengemiddeld goede leerlingen krijgen in ons onderwijssysteem echt wel een passend advies, ongeacht het opleidingsniveau van de ouders.

Dit voorval maakt duidelijk hoe slordig de media soms omgaan met de feiten en hoe weinig mensen dat door hebben. Dat niet betwist werd wat de media van het onderzoek maakten, kan echter ook een gevolg zijn van het feit dat het strookt met de beleving van veel mensen. In het licht van mijn betoog in dit boek is dat goed te begrijpen. Dat betoog liep uit op de vaststelling dat in het huidige stadium van de meritocratie hoogopgeleiden vrijwel alleen nog met elkaar trouwen en dus een grote kans hebben om meer dan gemiddeld intelligente kinderen te krijgen. Dat deze kinderen vrijwel altijd het advies havo/vwo krijgen is daarom niet vreemd. Wat het rapport laat zien is dat, mochten zulke ouders onverhoopt ook eens een kind hebben dat niet meer dan gemiddeld intelligent is, ook dit kind door de leerkracht vaak gezien wordt als een potentiële vwo’er.

Waar het debat niet over ging

Dat laatste is zeker een debat waard, maar het onderhavige debat ging er niet over. Wel kwam aan de orde dat ouders van zulke kinderen zich vaak hevig met de schoolprestaties van hun nageslacht bemoeien, zelf inspringen of hulp inkopen in de vorm van bijles of huiswerkbegeleiding. Die extra zorg maakt dat deze gemiddeld intelligente kinderen meer uit hun talent halen dan gemiddeld intelligente kinderen uit milieus waar die hulp niet voorhanden is. Leerkrachten hebben daardoor een gunstiger beeld van deze kinderen. Dat komt tot uiting in het schooladvies.

In het debat leek het overigens soms wel alsof kinderen van hoogopgeleide ouders hun schooladvies uitsluitend aan dit soort aandacht te danken hadden. Of anders aan de vooroordelen van leerkrachten. Dat is natuurlijk een karikatuur van de werkelijkheid. Kinderen van hoogopgeleide ouders zijn vaak even intelligent als hun ouders en kinderen met laagopgeleide ouders krijgen in onze vrijwel voltooide meritocratie van hun ouders in de regel ook maar bescheiden intellectuele talenten mee. Die kijk op de zaak werd echter door niemand naar voren gebracht. Durft men dat niet te zeggen? Waar zitten hier dan eigenlijk de vooroordelen?

Extra lessen en huiswerkbegeleiding voor alle kinderen?

Bij dit thema geldt net zozeer als in het debat over het thema ‘integratie van migranten’ (waar deze mantra eindeloos wordt herhaald): als je de zaak niet eerlijk benoemt, zul je er ook nooit een oplossing voor vinden. Die oplossing zie ik overigens niet in het streven om alle kinderen de extra’s te bieden die kinderen van hoogopgeleide ouders hebben, zoals extra lessen en meer aandacht voor het huiswerk.

Voor kinderen van laagopgeleide ouders die een gemiddeld intelligentieniveau hebben, zou het op korte termijn wel tot het effect van een hoger schooladvies kunnen leiden, net als nu het geval is bij gemiddeld intelligente kinderen van hoogopgeleide ouders, maar we moeten ons wel afvragen wie of wat hiermee eigenlijk gediend is.

Je kunt kinderen door heel veel begeleiding voor korte tijd boven zichzelf uit laten stijgen, maar wat is daarvan het nut? Kinderen op de havo of het vwo krijgen, lijkt een verleidelijk resultaat. Moeten we dat niet gunnen aan alle kinderen? Wie daar ja op zegt, denkt al te gemakkelijk dat het de school is die talenten produceert. Maar dat is niet zo. De school stimuleert en cultiveert talent.

Kinderen die met hangen en wurgen door de havo of het vwo gesleept worden en vervolgens door het hbo of de universiteit geperst, worden geen slimmere kinderen. Ze moeten hun hele schoolcarrière keihard werken en krijgen teleurstelling op teleurstelling te verwerken. Hun jeugd wordt in elk geval verpest. Niettemin, sommigen halen een diploma en een titel, maakt dat niet alles de moeite waard?

Gekwalificeerd is niet per se bekwaam

De vraag is natuurlijk: zijn deze gediplomeerden ook gekwalificeerd voor de taken die zij dankzij dat diploma krijgen? Ik vrees dat dit vaak genoeg niet het geval is. En dat betekent nieuwe teleurstellingen, dit keer niet alleen bij de jonge hoogopgeleiden zelf, maar ook bij degenen die van hun professionele diensten gebruikmaken.

Typerend voor onze benadering van het onderwijs is dat het in het debat rond het inspectierapport altijd weer ging over de kinderen die nu geen advies havo/vwo kregen en daarmee dus allerlei kansen misliepen. Het ging nooit over die gemiddeld intelligente kinderen van hoogopgeleide ouders die met kunst en vliegwerk ten onrechte op de havo of het vwo terechtkwamen en mogelijk zelfs op het hbo of de universiteit, daar hun docenten tot wanhoop brachten en dwongen het niveau naar beneden bij te stellen, om ten slotte te eindigen als formeel gekwalificeerde maar in feite ondermaats presterende beroepsbeoefenaren.

De vraag is: wie zit er te wachten op zulke artsen, politieagenten, managers of leraren? Zulke mensen zijn iedereen tot last. Ik vrees dat er al veel te veel van rondlopen.

Dit artikel is een licht bewerk fragment uit het boek ‘De feilbare mens’ van filosoof en psycholoog Kees Vuyk. Hij was tot voor kort verbonden aan de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Het boek is uitgegeven door uitgeverij Ten Have, ISBN 978 90 259 0737 2.   

 

Foto: Mediawijzer.net (door Jorrit Lousberg) (Flickr Creative Commons)