Op weg naar kritisch sociaal werk

Wil het sociaal werk in Rotterdam zijn cliënten en bewoners echt kunnen ondersteunen, dan is een kritische visie op vak en beroep, maar ook op de relatie met politiek, bestuur en beleid onmisbaar. Met die cri de coeur neemt Toby Witte afscheid van het lectoraat Maatschappelijke  Zorg aan de Hogeschool Rotterdam.

Tot midden jaren zestig leverde de sociale academie gezagsgetrouwe professionals af. Kundig in het disciplineren en ‘verheffen’ van delen van de bevolking. Daarmee sloot de opleiding aan op het maakbaarheids- en sturingsideaal van het gemeentebestuur. In de pakweg twee decennia erna groeide het besef dat sociale problemen lang niet altijd aan de leefwijze en instelling van het individu lagen, maar in belangrijke mate veroorzaakt werden door maatschappelijke structuren, onrechtvaardigheid en omstandigheden.

Professionals en studenten voerden in de jaren zestig en zeventig principiële ethische en politieke discussies over de uitvoerende rol van het sociaal werk. Moest sociaal werk het individu helpen zich aan de samenleving aan te passen, of diende het ten strijde te trekken  tegen onrechtvaardige structuren die kansenongelijkheid creëerden? En behoorde het daartoe sociale actie te voeren en sociale en maatschappelijke vraagstukken te politiseren?

Het revolutionaire elan was kortdurend en ebde na 1980 geleidelijk weg. Sociaal werk was voortaan weer reactief, gericht op de gevolgen van werkloosheid en op de spanningen voortvloeiend uit de multiculturele stadssamenleving. Ook droeg het bij aan de opbouw van ‘Nieuw Rotterdam’. Emancipatie, democratisering en maatschappijhervorming raakten langzaam maar zeker uit het zicht.

Relatie met bewoners wordt afstandelijker en zakelijker

De relatie tussen sociaal werker en buurtbewoners/cliënten werd van lieverlee afstandelijker en zakelijker. In samenhang daarmee en onder druk van de toenemende complexiteit en veelheid aan maatschappelijke vraagstukken fragmenteerde de sociale academie haar opleidingsaanbod in tal van beroepsprofielen, leersporen, taakgerichte leergroepen en specialismen. Ik noem er enkele: opbouwwerker, ouderenwerker, jongerenwerker, sociaal-cultureel werker, maatschappelijk werker, peuterwerker, volwassenenwerker, vrouwen(emancipatie)werker, educatieve werker, (sociaal)pedagogische hulpverlener, straathoekwerker en migrantenwerker.

Om in de mêlee van profielen nog enige samenhang aan te brengen, bracht de hogere beroepsopleiding voor het sociaal werk naar verloop van tijd een integrale samenwerking tot stand tussen diverse aanverwante opleidingen en afstudeerrichtingen op het terrein van zorg, welzijn, arbeid en gezondheid. Dit ten gunste van een betere uitvoeringskwaliteit.

Opkomst Social Work vanaf 2000

De opkomst van kenniskringen en lectoraten vanaf 2000 gaf een aanzet tot kwaliteitsverbetering. Het idee was dat innovatief praktijkonderzoek nieuwe toepasbare kennis kon genereren. Kennis die volgens het principe van outside in en inside out binnen en buiten het netwerk van de hogeschool verspreid zou gaan worden. Het onder begeleiding van lectoren, docentonderzoekers en studenten uit te voeren praktijkonderzoek en de daaruit voortvloeiende innovaties moesten bijdragen aan het oplossen van sociaal-maatschappelijke en educatieve vraagstukken. En moest impulsen geven aan de professionaliteit van sociaal werkers en leerkrachten alsmede bouwstenen aanreiken voor het vernieuwen van het hoger beroepsonderwijs.

De brede bacheloropleiding Social Work beoogt meer generalistisch opgeleide en inzetbare, integraal en interprofessioneel werkende sociaal professionals voor de praktijk op te leveren. Studenten leren in het thematisch opgezette onderwijsprogramma om als professionals effectief te handelen en oog te krijgen voor het handelen van andere professionals in aanverwante disciplines bijvoorbeeld de gezondheids- en sportsector. Ze leren in de praktijk samen te werken in leerwerkgemeenschappen.

Kritisch inzicht verloren

De nadruk in de huidige opleiding ligt op persoonlijke vorming (individueel reflectief en probleemoplossend vermogen), op professionalisering, op methodisch handelen, onderbouwd met praktijkonderzoek, en op het ontwikkelen van innovatieve ‘beroepsproducten’. Daar valt veel voor te zeggen. Maar wat verloren is gegaan of dreigt te gaan, is het kritisch inzicht in en een kritische houding tegenover sociaal-politieke (stedelijke) vraagstukken en sociale reflexiviteit, dat wil zeggen een manier om de veranderende maatschappij te begrijpen en doorgronden.

En dan heb ik het nog niet eens over het gebrek aan historisch besef onder (aankomend) sociaal werkers dat tot op heden nauwelijks in kritische zin in het thematisch ingerichte onderwijsprogramma aan bod komt. Studenten worden dan wel in het huidige Social Work-concept breed opgeleid en voorbereid om een rol te spelen als kundig uitvoerende en reflectieve professionals, maar niet als kritische mee- en tegen bewegende participanten en uitvoerders van gemeentelijke beleidsprogramma’s.

Dat is opmerkelijk, want sociaal werkers hebben in eerste instantie de taak om op te komen voor sociale rechtvaardigheid. Anders gezegd: om zich in te zetten voor het zwakste belang en voor mensen in kwetsbare posities. Die moeten bij de sociaal werker een betrouwbare bondgenoot vinden, geen tegenstander of iemand die blindelings aan de leiband van de overheid loopt.

Collectief belang verwaterd

Sociale opleidingen, hun studenten en sociaal werkers zijn heden ten dage minder kritisch politiek-maatschappelijk gericht en politiserend actief. En dit terwijl ze zeker sinds de decentralisatie van het sociaal domein hun professionaliteit vaker moeten inzetten in een sterk beleidsgestuurde gemeentelijke context. Sociaal werk lijkt zich in de praktijk hoofdzakelijk te richten op het verlenen van vraaggerichte individuele zorg, ondersteuning en hulp.

Samenlevingsopbouw – het collectieve belang – is verwaterd door de tamelijk eenzijdige nadruk op de professionele omgang met het kwetsbare individu of gezin. Tekenend is het verdwijnen van opbouwwerk-achtige competenties uit het curriculum van de sociale opleiding. Een meerderheid van de studenten van de opleiding Social Work toont een geringe belangstelling voor politieke en bredere collectieve samenlevings- en welzijnsvraagstukken.

Hbo-opleidingen als Social Work behoren zich af te vragen wat de politiek-maatschappelijke positie van een sociaal werker is: hoe de aankomend sociaal werker zich moet verhouden tot doelgroepen, maatschappelijke instituties en politiek-bestuurlijke ontwikkelingen die het beroep van de sociaal werker in het hart raken. Dat betekent dat opleidingen een kritische visie op trends en toekomstige ontwikkelingen van het vak en beroep behoren te hebben, ook in relatie tot politiek, bestuur en beleid.

Toby Witte is lector Maatschappelijke Zorg aan de Hogeschool Rotterdam. Op 9 november gaat hij met emeritaat en per september voorzitter van de Associatie Werkplaatsen Sociaal Domein. Dit artikel is een fragment uit zijn afscheidsrede Sturingsdrift en welzijn.

 

Foto: duimdog (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 2091 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Van Maatschappelijk Werk naar Schappelijk Maatwerk (1996, Lidy Brummelink – r.i.p.)

  2. Een bijzonder relevante bijdrage. Immers, zowel in het onderwijs als in het werkveld lijkt nog geen afscheid genomen van het zelfredzaamheidsparadigma. Tijdens de stageperiodes (in Rotterdam vormgegeven in leerwerkgemeenschappen) leert de student c.q. de beginnende professional in de praktijk hoe zich te verhouden tot het beleid van de instelling en tot de actuele beleidsontwikkelingen. Zowel de professional als de docent fungeren in de context als rolmodel. Het ‘nastreven van een kritische visie’ vraagt, indachtig de wederzijdse afhankelijkheidsverhoudingen, dan ook om een omslag in het denken van alle relevante actoren en – mijns inziens randvoorwaardelijk! – ook om een andere financieringsstructuur. Inderdaad een “cri de coeur”.

  3. De bijdrage van Toby Witte lezend vraag ik me af of hij hier nu de belangrijkste opgave van het sociaal werk aankaart. Zeker mag van sociaal werkers, net als van alle burgers in het een mede-verantwoordelijke houding verwacht worden ten op zichte van onze samenlevingsverbanden, waaronder politiek en overheid.
    Maar vanuit mijn nog niet zo lange beleving in het praktijkveld van het sociaal werk is onze hoofdopgave dat – als we kritisch willen zijn – veel meer een organisatorische. Ik zie in mijn werkomgeving op veel deelterreinen van psychosociale vraag de hulp en zorg lang niet optimaal geregeld zijn.

    Reactieve preventie komt vaak maar nauwelijks van de grond, laat staan pro-actieve. Hulpvragen worden dikwijls te snel eendimensionaal en te specialistisch opgepakt (ook in de eerste lijn). Er is tussen het zorgdomein en het sociaal domein van met name gemeente vaak veel te weinig samenwerking. Bij veel vragen blijven we nog te veel in symptoombestrijding hangen en dringen we te weinig door tot oorzaakanalyse en bestrijding.

    In mijn beleving kan het sociaal werk een belangrijke rol spelen bij het blootleggen, aankaarten en verbeteren van dit soort belangrijke organisatievragen dwars door de schotten en domeinen heen. Juist omdat we vaak de eerste sociale vraag van mensen mee op ons bord krijgen en in de mooie positie zijn om die vraag breed integraal te kunnen benaderen.

    Als we dan kritisch zijn, laten we dat dan vooral zijn naar de manier waarop hulp en zorg georganiseerd wordt, en de uitvoering en samenwerking daarbij. Vanuit wat we zien in de praktijk en hoe die soms niet goed werkt.

    Mart Stel
    Directeur Texels Welzijn

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.