RMO: buig startkwalificatie om tot langlopend leerrecht

Jongeren die zestien jaar zijn en het Vmbo verlaten, zijn nog niet klaar voor de arbeidsmarkt.  Ze zijn verplicht door te leren totdat zij een zogeheten startkwalificatie hebben. Anders zijn het ‘voortijdige schoolverlaters’. Maar de prijs om door te leren is soms hoog. Kan het ook anders?

De bedoeling van het halen van een startkwalificatie is goed: een betere aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt en het willen voorkomen dat jongeren thuis op de bank blijven hangen of in ‘verkeerde’ circuits terecht komen. Maar de prijs om door te leren is voor sommige jongeren wel erg hoog.

In een recent essay, getiteld Klaar voor de start. Overwegingen bij de startkwalificatie heeft de RMO de waarde van de startkwalificatie tegen het licht gehouden. Dat is gebeurd tegen de achtergrond van twee eerder verschenen adviezen. In Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sociale stijging en daling in perspectief (2011) constateerde de Raad  dat het onderwijs naast individuele en maatschappelijke verheffing ook nieuwe scheidslijnen teweegbrengt. In Tegenkracht organiseren. Lessen uit de kredietcrisis (2012) analyseerde hij hoe goedbedoelde en productieve sturingsinstrumenten onbedoelde en soms perverse effecten  hebben. In dit nieuwe essay passen we beide bevindingen toe op de startkwalificatie.

Beleid van startkwalificatie was succesvol

Het eerste dat opvalt is dat het beleid rond de startkwalificatie succes heeft opgeleverd. In 2002 verlieten jaarlijks 70.000 jongeren voortijdig de school (5 procent van het totaal aantal leerlingen in dat jaar), in 2011/2012 36.000. In 2016 moet dat volgens het ministerie van Onderwijs 25.000 zijn. Dit reductiestreven komt voort uit de gedachte dat meer onderwijs een positief effect heeft op de participatie van jongeren. En inderdaad, in algemene termen hebben voortijdige schoolverlaters en laagopgeleiden vaker een uitkering, ervaren ze meer gezondheidsproblemen en komen ze vaker in aanraking met justitie. Kanttekening is wel dat hier vooral sprake is van een statistisch verband. Hoe precies de causale relatie loopt, is moeilijk te zeggen.

Het positieve verhaal over de startkwalificatie kent ook een tegenhanger. Een deel van de jongeren tussen de 16 en 24 jaar heeft - tijdelijk dan wel structureel - moeite om de startkwalificatie te halen en blijft hangen in het vmbo of mbo-niveau 1. Door de norm van de startkwalificatie worden ze echter bestempeld als voortijdige schoolverlaters. Was voorheen vmbo-t (de vroegere Mavo) voldoende om aan de slag te gaan, nu moeten ze doorleren. Zo niet, dan staat de leerplichtambtenaar op de stoep. De startkwalificatie creëert daarmee iets nieuws op het terrein van scholing en onderwijs: ze trekt een grens tussen ‘genoeg’ en ‘niet genoeg’ onderwijs.  Deze grens is destijds tamelijk willekeurig getrokken op mbo niveau 2 (ook havo en vwo is inmiddels voldoende). De gedachte erachter was dat Nederland afstevende op een concurrerende kenniseconomie. Om internationaal mee te kunnen doen moest niet alleen het aantal hogeropgeleiden maar ook het minimumniveau omhoog. De bijkomende veronderstelling was dat er steeds minder behoefte zou zijn aan laaggeschoolde arbeid. Maar inmiddels is deze veronderstelling onjuist gebleken. Cijfers wijzen uit dat de behoefte aan laaggeschoold werk al jarenlang stabiel is. Daarmee belanden we in de vreemde situatie dat er voldoende werk is voor mensen op vmbo-niveau, maar dat we hen verplichten om door te leren, vaak tegen beter weten in.

Zonder startkwalificatie ben je nergens klaar voor

De aldus ontstane situatie heeft een aantal implicaties. Allereerst voor werkgevers, die in de verleiding komen om goedkope krachten uit het buitenland aan te trekken. Hoe hoger de opleiding, hoe duurder immers de arbeidskracht. Ten tweede ook voor de mbo-instellingen, die geconfronteerd worden met jongeren die moeite hebben met leren en die voorheen misschien al lang aan het werk zouden zijn. Omdat mbo-instellingen afgerekend worden op het aantal afgeleverde diploma’s, komen zij vervolgens in de verleiding om ofwel bepaalde jongeren niet aan te nemen ofwel de exameneisen te verlagen. Sowieso zal het algemene niveau van de instellingen gaan dalen als iedereen doorleert. Vooral het mbo niveau 1 komt daarmee in een lastig parket: er zitten veel jongeren voor wie niveau 2 te lastig is, maar die toch vanwege het noodzakelijke papiertje verder moeten.  Weliswaar betreft dit ‘slechts’ 4% van het totale aantal mbo’ers, maar het is wel de groep die het imago van het mbo grotendeels bepaalt. Mbo-instellingen hebben als gevolg steeds meer te maken met tegenstrijdige verlangens en eisen. Van hen wordt enerzijds verwacht dat ze jongeren via praktische competenties klaarstomen voor de arbeidsmarkt , en anderzijds dat ze hen via algemene vaardigheden laten doorstromen naar hogere opleidingen.

Het belangrijkste negatieve effect is er natuurlijk voor de jongeren zelf die moeite hebben hun diploma te behalen. Zonder het bezit van de startkwalificatie zijn ze nergens ‘klaar’ voor. Twaalf jaar school, en nog steeds niet gerechtigd om de arbeidsmarkt te betreden. Dat is geen prettige ervaring. Niet alleen tast dit het zelfvertrouwen van deze jongeren aan, ook verslechtert de norm van de startkwalificatie in feite hun uitgangspositie in plaats van dat ze die verbetert. Zij komen onder de streep terecht, de rest erboven. En wie er wel boven komt, krijgt te maken met de bekende diploma-inflatie: omdat meer mensen met het diploma de arbeidsmarkt betreden, wordt het diploma minder waard. Diploma’s zijn inmiddels wel voorwaarde voor een baan, maar geen garantie.

Het kan ook anders: versoepeling en een langlopend leerrecht

De vraag is natuurlijk of het niet ook anders kan. Die vraag beantwoorden we in het essay positief. Juist nu het startkwalificatiebeleid stuit op de zogeheten ‘harde kern’ van de uitvallers is versoepeling meer dan ooit aan de orde. Die versoepeling is mogelijk door de startkwalificatieplicht als voorwaarde voor de entree op de arbeidsmarkt in te ruilen voor de mogelijkheid van een langlopende leerrecht. Voor veel jongeren kan het een uitkomst zijn om op hun zestiende te gaan werken en eindelijk die verplichte schoolbankjes te verlaten. Ze zullen weliswaar de mogelijkheid moeten krijgen om zich later bij te scholen, maar die mogelijkheid hoeft niet perse gepaard te gaan met een door de overheid vastgestelde minimumniveau.

In dit opzicht is het goed de waarde van diploma’s te relativeren ten gunste van de waarde van competenties. Voor sommige van die competenties zijn wellicht extra diploma’s nodig. Maar andere competenties kunnen ook werkenderwijs ontwikkeld worden. Teveel  nadruk op diploma’s maakt van het onderwijs en van de arbeidsmarkt een ratrace die veel alternatieve routes naar maatschappelijke deelname blokkeert. Dat betekent dat een andere repertoire noodzakelijk is: niet langer die van diploma’s, plichten en eisen, maar die van competenties, rechten en verantwoordelijkheden.  Onderwijs is goed, maar te veel onderwijs is niet altijd beter.

Het essay Klaar voor de start. Overwegingen bij de startkwalificatie is net als dit artikel geschreven door Sadik Harchaoui, Rienk Janssens en Jelle van der Meer.

Foto: Bas Bogers

Dit artikel is 1908 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Door het instellen van de startkwalificatie wordt een deel van de samenleving ontkend.
    Wat is er mis mee als je een goede arbeidskracht bent op een klein gebied?
    Er zijn jongeren die uitstekend functioneren op niv. 1 maar niet de capaciteiten hebben om een niv. 2 opleiding succesvol af te ronden. In de praktijk zie ik niv.2 opleidingen devalueren omdat men een startkwalificatie moet behalen.Tevens zijn er leerlingen die op hangen en wurgen een vmbo-B diploma halen, dat toegang geeft tot niv 2 en die vervolgens uitvallen op niv.2.
    Waarom:
    1. andere cultuur in het VO en MBO
    2.ongewenst gedrag wordt vaak getolereerd bij (jongere) kinderen in het VO,op het MBO wordt dit gedrag als problematisch ervaren. overgang kind/adolescent.
    Er wordt onevenredig veel getest en getoetst om dan alsnog met allerlei hulpmiddelen niv.2 te kunnen halen. Op de arbeidsmarkt mislukken deze jongeren omdat ze veel aansturing nodig hebben 3n dit niet aangegeven wordt.
    3 geen enkele ouder verwacht zelfstandigheid als zijn kind 16 jaar is. Juist de zwakkeren moeten zelfstandig in een schoolsysteen opereren.
    4 docenten redeneren vanuit hun eigen culturele achtergrond en vergeten dat in veel gezinnen er een andere (niet slechtere) cultuur heerst.
    5 bij intake valt nog een grote slag te winnen.vooral om de beroepskeuze helder te krijgen maar ook om een reel plaatsje te schetsen van de opleidng.
    Als intaker van de AKA zei ik altijd, bijiedere stage beginje met vegen.
    M.a.w reeel beroepsbeeld.
    6 onderwijsmensen denken altijd in meer/ hoger. Eerst niv.1 dan verder Niemand zegt je mag trots zijn dat je niv. 1 of niv.2 gehaald hebt.
    7 leren kun je ook buiten school.

    3

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *