‘In moderne samenlevingen is de zorg voor zieken, het onderricht aan onwetenden en het onderhoud van behoeftigen een collectieve aangelegenheid geworden: het werkterrein van een bureaucratisch bestuur onder beheer van de nationale staat.’
Zo luidt de eerste zin van Zorg en de staat. In zijn wordingsgeschiedenis van de verzorgingsstaat probeert Abram de Swaan te verklaren hoe zorg in de loop der eeuwen een collectieve kwestie werd, uitmondend in de verzorgingsstaat die na de Tweede Wereldoorlog steeds verder uitdijde.
Collectieve zorg en welzijn was noodzakelijk
De kern van De Swaans argument wordt gevormd door de logica van collectieve actie, onderlinge afhankelijkheden (‘interdependenties’) en de indirecte gevolgen van tekort of tegenslag van een ander voor hen die er niet zelf door worden getroffen. Roofzuchtige armoedzaaiers vormden een bedreiging voor de bezittende klasse. En ook welgestelden liepen het risico op besmettelijke ziekten zoals cholera en hadden dus belang bij het aanleggen van riolering, ook in armenwijken. Staatsdwang was uiteindelijk nodig om meeliftgedrag – wel profiteren, niet bijdragen – uit te bannen.
Het is dit jaar dertig jaar geleden dat Abram de Swaans magnum opus verscheen (oorspronkelijk in het Engels, de Nederlandse vertaling volgde een jaar later). Toch is dat jubileum niet de belangrijkste reden voor socioloog Willem Trommel om terug te grijpen op de sociologische klassieker. Om De Swaan te parafraseren: het onderhoud van behoeftigen lijkt minder een collectieve aangelegenheid te worden, en met de verkondiging van de participatiesamenleving minder het werkterrein van de staat.
Willem Trommel is hoogleraar beleid en bestuur bij de faculteit sociale wetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Voor vijf maanden heeft hij onderdak gevonden bij het NIAS, een soort intellectuele haven van de KNAW (de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen) waar internationale wetenschappers van divers pluimage bevrijd van verplichtingen onderzoek kunnen doen (zie ook kader onderaan).
Globalisering en lokale identiteit
‘De Swaan heeft altijd benadrukt dat het concept van de nationale verzorgingsstaat precair is’, zegt hij. Toenemende internationale verknoping – de vluchtelingencrisis, de dominantie van financiële wereldmarkten, Europese eenwording – betwisten de landsgrenzen van geïnstitutionaliseerde solidariteit, stelt Trommel. Aan de andere kant versterkt globalisering een diep gekoesterd verlangen naar lokale identiteit en kleinschalige samenwerking.
Hoe bruikbaar is De Swaans analyse nog in tijden van zulke ‘glokalisering’, vraagt Trommel zich af. Welke handvatten biedt die voor nieuwe visies op de verzorgingsstaat, ook als die niet ophoudt bij landsgrenzen? En is zorg nog wel het primaat van de staat, nu de participatiesamenleving is afgekondigd en burgers het zelf doen of daartoe worden opgeroepen?
Over deze vragen buigt Trommel zich tijdens zijn verblijf bij het NIAS – en in zijn laatste boek: Veerkrachtig bestuur. Voorbij neoliberale drift en populistische kramp. ‘Er is een nieuw antwoord nodig op de vraag wie we zijn en waar we bijhoren’, zegt hij. ‘Zijn we allemaal wereldburgers, of toch in de eerste plaats onderdeel van een kleine gemeenschap?’
Deze kwesties worden nu met name aan de orde gesteld door populistische partijen, observeert Trommel. ‘Maar ik vind het goede vragen. Wat zijn in de toekomst zinvolle gemeenschappen? Ik denk dat burgerschap op basis van de plek waar je geboren bent niet meer houdbaar is in een wereld die steeds mobieler wordt. Dan moet je je afvragen: zijn er andere fundamenten te benoemen?’
Wat is nog de potentie van de verzorgingsstaatgedachte, zoals De Swaan die dertig jaar geleden ontleedde?
‘De afgelopen twintig jaar, toen het neoliberalisme opkwam en ook de sociaaldemocratie daarmee ging flirten door de Derde Weg te bewandelen, is volgens mij te makkelijk gezegd dat de verzorgingsstaat z’n langste tijd wel heeft gehad. Te duur, niet te handhaven, paternalistisch. Ik vind de verzorgingsstaatgedachte nog steeds levensvatbaar. Zeker als je je probeert voor te stellen hoe je die transnationaal handen en voeten kunt geven.’
‘Welbegrepen eigenbelang is daarbij opnieuw een centraal begrip. Meer balans op wereldschaal is naast een moreel appèl óók welbegrepen eigenbelang, zoals het destijds de elites waren die begrepen dat armenzorg rust en stabiliteit zou brengen. Als China zich moreel verplicht weet de omstandigheden in de fabrieken te humaniseren en een minimumloon in te voeren, wordt onze concurrentiepositie vanzelf beter. Als Afrikaanse landen zich nadrukkelijker gaan bekommeren om het welzijn van burgers zonder werk, worden toekomstige vluchtelingenstromen vermeden. Als Coca-Cola overal z’n wansmaak mag verspreiden, waarom zou je niet als een missionaris de verzorgingsstaatgedachte verspreiden?’
Toch heeft de verzorgingsstaat een imagoprobleem.
‘De verzorgingsstaat wordt weinig meer herkend als iets van onszelf. Dat begint pas zichtbaar te worden als je iets gaat afpakken, als je met de afkondiging van de participatiesamenleving zegt: u gaat het weer zelf doen. Dan komen mensen in opstand: “Dat is niet de bedoeling, ik wil dat er voor mij gezorgd wordt in instellingen die daar professionele mensen voor inzetten.”’
Trommel: ‘In de inleiding van de bundel De stagnerende verzorgingsstaat schrijven Jacques van Doorn en Kees Schuyt: “Het bouwwerk staat nog maar net overeind of er zitten al scheuren in.” Dat was in 1978. Toen al was de vraag of de verzorgingstaat wel houdbaar was. Fraude, vergrijzing, dure behandelingsmethoden – de diagnose is niet veranderd. Mensen zijn calculerend, veeleisend en mondig geworden. De verzorgingsstaat heeft zo zijn eigen vijanden gebaard.’
‘Maar daarmee is niet gezegd dat het concept niet meer levensvatbaar is. Daarom wil ik aftasten wat nieuwe beelden zijn die passen bij die rare beweging van enerzijds globalisering en anderzijds de trek naar het lokale. Is het alleen kosmopolitisme versus de hang naar het eigene? Of heeft het er ook mee te maken dat bepaalde vormen van zorg juist lokaal beter gedijen en andere vormen op grotere schaal. Persoonlijke zorgverlening is gebaat bij nabijheid. Maar waarom houden werkloosheidsverzekeringen op bij de Duitse grens? Ik gun dat afbrokkelende bouwwerk wel een nieuw leven. Maar ik denk niet dat het binnen de grenzen van de natiestaat zal gaan.’
Toch ben je behoorlijk cynisch over de nabijheidsbelofte waarmee de zorgdecentralisaties verkocht worden.
‘Ik ben huiverig voor jubelverhalen als: kijk eens, burgers gaan het zelf doen. Je ziet heel vaak dat maatschappelijke initiatieven worden gekaapt of overgereguleerd. Maar wat me vooral stoort, is het idee dat de overheid ons zou kunnen verordonneren dat wij het op het lokale niveau allemaal zelf gaan doen. Die afgedwongen vrijwilligheid, daar ben ik sceptisch over. Ook omdat het kan leiden tot nieuwe vormen van buitensluiting – en daarmee solidariteit op grotere schaal ondermijnt. Universaliteit is toch een kracht van de verzorgingsstaat. Lokaal klinkt mooi, maar als dat tot een soort gated community leidt van elites die goede zorg inkopen van personeel dat is opgeleid op kosten van de samenleving, heb ik daar twijfels bij.’
Maar als solidariteit op het niveau van staten zo broos is, moet je het wel in kleinere verbanden zoeken. Je citeert De Swaan: mensen kunnen niet voor zichzelf zorgen, maar ze kunnen er wel voor zorgen dat anderen voor hen zorgen.
‘Het gaat om verleidingskunst. Je moet de ander verleiden voor jou te zorgen. Dat hebben we met de verzorgingsstaat geïnstitutionaliseerd. Terug naar de verleiding zou geen slecht idee zijn. Maar dat wordt verstoord op het moment dat het in de sleutel komt te staan van “zo maken we de verzorgingsstaat goedkoper”. Zo werkt het niet. Liefde heeft de neiging te verdwijnen als je haar wilt gaan richten.’
‘Tegelijkertijd vind ik ook dat de staat niet alles moet oplossen en vooral niet alles moet willen oplossen. Meer verantwoordelijkheden voor burgers vind ik reëel. Maar “activeren” betekent nu vaak: zo snel mogelijk de arbeidsmarkt op. Mensen die daar niet in slagen worden beschouwd als een haperende homo economicus.’
‘De eerste vraag moet zijn: wat is jouw idee van meedoen aan de samenleving? Richard Sennett formuleerde criteria voor respect. Een van die criteria is dat jij niet voor een ander kan formuleren wat zijn of haar doel in het leven is. En dat doen we nu wel veel te vaak. We vinden het moeilijk een bepaalde mate van ellende – die er altijd zal zijn – te accepteren. Natuurlijk wordt er misbruik van voorzieningen gemaakt. Maar vergeleken met een gloeilamp waarbij het grootste deel van de energie verspild wordt aan nutteloze warmte – De Swaan maakt de vergelijking in zijn boek – is de sociale zekerheid een wonder van doelmatigheid.’
In zijn laatste boek Veerkrachtig bestuur borduurt Trommel voort op zijn oratie Gulzig bestuur uit 2009. Daarin analyseert hij de bestuurlijke reflex op het besef dat maatschappelijke maakbaarheid beperkt is. Niet minder, maar meer beheerszucht werd het devies, met op financiële prikkels geënte sociale praktijken en zorgtucht tot achter de voordeur. Trommel gaat in dit boek op zoek naar alternatieven voor gulzig bestuur – zonder in de populistische kramp van ‘wij zijn onszelf niet meer’ te schieten die ook achter de hang naar het lokale schuilt. ‘Aanvankelijk was ik sceptisch over het veerkrachtbegrip. Het is vaag. Een doekje voor het bloeden. Zo van: we gaan sociale voorzieningen afbreken maar mensen zijn veerkrachtig en vangen dat wel op.’
In de beleidswetenschap is veerkracht voor het eerst geïntroduceerd door Aaron Wildavsky als een alternatief voor preventiedenken, het idee dat we alle risico’s van het leven proberen te voorzien en te beheersen. Trommel: ‘Dat leidt vaak tot meer ongelukken, niet tot minder. Wildavsky schrijft: je kunt ook leren zwemmen in plaats van steeds de dijken te verhogen. Dat is veerkracht. Leren omgaan met het onvoorziene, het noodlot. Dat komt overeen met mijn analyse dat gulzig bestuur een reactie is op het besef dat het leven en de samenleving minder maakbaar zijn dan gedacht. Omgang met verlies begint met verwerking. Verwerken doe je met oude vrienden. Die hebben we: onze instituties. De rechtsstaat, de wetenschap en de verzorgingsstaat.’
Maar juist nu we die oude vrienden hard nodig hebben, schrijf je, liggen ze zelf in de lappenmand.
‘Iedereen die nu te makkelijk denkt over veerkracht, heeft het dan ook niet goed gezien. Als je gaat kijken of er ergens in Gallië een dorpje is, dan kom je uit bij allianties, subversieve gemeenschappen die opstaan tegen de staat. In Amerika heb je het verschijnsel sanctuary cities: steden of jurisdicties die weigeren de federale wetgeving uit te voeren als het gaat om het deporteren van illegalen. Die werken samen met kerken, burgergroeperingen en maatschappelijke organisaties. Vanuit dat subversieve kunnen nieuwe antwoorden ontstaan. Dat vind ik veerkracht.’
‘Crafting community noem ik deze gemeenschappen. Gemeenschappen die vogels van diverse pluimage verbinden – managers, politici, professionals, burgers, wetenschappers, ambtenaren, bestuurders, belangenbehartigers – vogels die met elkaar het geloof delen dat ze gezamenlijk ‘iets nieuws’ kunnen bouwen in het publieke domein, al weet niemand hoe dat er precies uit zal komen te zien.’
Ontberen zulke subversieve lokale initiatieven niet de universele kracht van de verzorgingsstaat?
‘Wellicht. Mijn stelling is dat je niet weet waar je uitkomt. Je kunt het wel opschrijven, maar het gaat om sociale praktijken, trial and error, een beetje experimenteren. Ik verzet me tegen het te makkelijke antwoord dat we allemaal wereldburgers zijn met gelijke rechten die kunnen gaan, staan en werken waar ze willen.’
‘We zijn weliswaar tegen de grenzen van het maakbare aangelopen, maar nog altijd – en misschien zelfs meer dan ooit – is juist de verzorgingsstaat een mechanisme dat bijdraagt aan maatschappelijke veerkracht, mits ze zich toelegt op haar beschermende kernfuncties. Collectieve bescherming brengt rust in levens van burgers, dempt angsten en bevordert beschaving, zoals De Swaan heeft betoogd. Het gaat om besef van interdependentie. Burgers die begrijpen dat veel – en alsmaar meer – in deze wereld afhangt van anderen – ja ook hun eigen voorspoed en levensgeluk – zullen minder schrikachtig reageren op moeilijkheden.’
Als je niet kunt sturen op zelfredzaamheid door de participatiesamenleving af te kondigen, kun je dan wel sturen op veerkracht?
‘Dat is problematisch. Ik zeg ook liever: sturen vanuit veerkracht. Crafting communities laten zich niet leiden door een of andere succesformule. We zullen andere registers moeten bespelen. Als er al zoiets als sturing op is, dan is het zich vormende, geïmproviseerde sturing – zonder vooropgezet plan. Dat klinkt abstract en dat is het ook. Een meer concrete denkrichting is herwaardering van civiele arbeid. Die komt er zelfs in de participatiesamenleving bekaaid van af. Dat geldt voor de overbelaste mantelzorger, maar evengoed voor de burger die zich inspant voor het algemeen belang. Deze inspanningen vallen zeer te waarderen, maar dat worden ze nauwelijks.’
‘De wereld zal zich de komende decennia in politieke en bestuurlijke zin moeten heruitvinden en het maatschappelijk experiment lijkt me de enige manier om hierin verder te komen, althans op een vreedzame manier. Maar de waarden waarop crafting communities drijven zijn allerminst vrijblijvend. Toewijding aan publieke taken, bescheidenheid en ironie, tolerantie voor fouten en het onvolmaakte, respect voor kennistradities, ontzag voor intrinsieke waarden en ambachtelijk werken, en bovenal: verleiding, liefde en plezier in samenwerken.’
Willem Trommel - Veerkrachtig bestuur. Voorbij neoliberale drift en populistische kramp. Den Haag: Boom. Trommel houdt op de bijeenkomst op 6 juli over ‘De creatieve professional’ een gastcollege.
Jurre van den Berg is redacteur van socialevraagstukken.nl en van de Volkskrant. Marcel Ham is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
De toekomst van de verzorgingsstaatHet Nias fellowship van Willem Trommel is mede mogelijk gemaakt door Stichting Instituut Gak. Trommel beoogt gedurende zijn verblijf aan het Nias te werken aan nieuwe, inspirerende beelden van de (‘glokale’) verzorgingsstaattoekomst. Daartoe worden onder meer ronde tafelgesprekken voorbereid met zowel ‘geïnteresseerde leken’ (denk aan kunstenaars en ontwerpers), maar ook goed geïnformeerde experts. Op 7 juni a.s. vindt over dit onderwerp het seminar ‘Visions of Future Welfare’ plaats, dat ook toegankelijk is voor geïnteresseerden buiten de Nias-gemeenschap. Het project wordt voltooid in de tweede helft van 2018, onder andere met een openbaar symposium (voor nadere info: w.a.trommel@vu.nl). |