Voor ons onderzoek naar risicofactoren voor kindermishandeling hebben we gemeten hoe moeders reageren op babygehuil. We hebben daarbij een vergelijking gemaakt tussen moeders die werden behandeld voor mishandeling van hun kinderen en moeders die hun kroost niet mishandelden. Hun reactie op het gehuil van baby’s hebben we gemeten omdat het vermoeden bestond dat dit gehuil bij sommige moeders de spanning verhoogt en daarmee de kans op kindermishandeling vergroot.
Fysiologische meting geeft zuiverder beeld dan interview of enquête
Ons autonoom zenuwstelsel heeft onder meer de functie om ons lichaam tot actie aan te sporen, een inadequaat functioneren ervan kan mogelijk leiden tot teveel of juist te weinig actie. Ofwel, een te sterke reactie op fysiologisch niveau ligt wellicht ten grondslag aan teveel actie op gedragsniveau - zoals mishandeling - terwijl een te zwakke fysiologische reactie misschien leidt tot te weinig actie op gedragsniveau, ofwel verwaarlozing.
In samenwerking met de kliniek waar moeders in behandeling waren, hebben we hun fysiologische reactie op huilgeluiden van baby’s gemeten. Het voordeel van deze manier van meten is dat de reactie niet gefilterd wordt door hoe moeders veronderstellen dat ze zouden moeten reageren. Iets wat misschien wel zou gebeuren als we ze in een interview of enquête simpelweg hadden gevraagd hoe gestrest ze zich voelden door huilgeluiden.
Tijdens de fysiologische metingen - van onder meer hartslag en huidgeleiding - keken moeders eerst naar een serie neutrale plaatjes, vervolgens luisterden ze naar negen huilgeluiden, en tot slot keken ze weer naar een aantal plaatjes. Hun reactie werd vastgesteld door te kijken naar de verandering in fysiologische activiteit die hierbij optrad. Onze bevindingen wezen uit dat het autonome zenuwstelsel van mishandelende moeders zwakker op huilgeluiden van baby’s reageerde dan dat van niet-mishandelende moeders. De zwakke fysiologische reactie van de mishandelende groep stemt overeen met onze bevinding dat verwaarlozing de meest voorkomende vorm van mishandeling was in deze groep.
Verder blijkt ook uit een meta-analyse van 12 studies dat inadequate fysiologische regulatie een risicofactor is voor kindermishandeling. Het autonome zenuwstelsel van mishandelende ouders is in rust actiever dan dat van niet-mishandelende ouders. Beide resultaten - de zwakke reactie op babygehuil en het overactieve autonome zenuwstelsel in rust - wijzen op een verstoorde fysiologische regulatie bij ouders die hun kinderen mishandelen. De activiteit en reactiviteit van het autonome zenuwstelsel komen, in andere woorden, niet overeen met de actie die op een bepaald moment nodig is.
Kindermishandeling heeft ook te maken met onverwerkt trauma
Een inadequate fysiologische regulatie is een risicofactor voor kindermishandeling, maar het zou een vergissing zijn om de oorzaak alleen daarin te zoeken. Kindermishandeling is meestal het resultaat van een wisselwerking van meerdere factoren. Het kan bijvoorbeeld ook samenhangen met de manier waarop moeders eventuele trauma’s verwerkt hebben. Denk daarbij aan het onverwerkte verlies van een dierbare, of dat ze vroeger zelf slachtoffer waren van mishandeling. Onze studie liet ook zien dat mishandelende moeders vaker blijk geven van onverwerkte trauma’s dan niet-mishandelende moeders.
Wondermiddelen tegen kindermishandeling bestaan niet
Kennis over risicofactoren is nodig om kindermishandeling terug te dringen. Voor het fysiologische aspect kan biofeedback, waarbij lichaamssignalen opgenomen en op een beeldscherm weergegeven worden, mogelijk uitkomst bieden. Mishandelende ouders kunnen door die training leren inzicht te verwerven in hun fysiologische functies en controle uit te oefenen op de activiteit en reactiviteit van hun autonome zenuwstelsel. Door deze methode kunnen ze wellicht leren hun reactie op gehuil of ander gedrag van kinderen beter te sturen.
Biofeedback kan als component worden toegevoegd aan al bestaande interventies, zoals de ‘Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting’, ontwikkeld aan de Universiteit Leiden. Voor deze interventie worden interacties tussen ouder en kind op video opgenomen en bij het terugkijken ervan overleggen behandelaar en ouder(s) samen over wat er goed gaat in de interactie en welke punten voor verbetering vatbaar zijn. Deze techniek is effectief gebleken bij families waar kinderen regelmatig werden mishandeld, maar onderzocht moet worden of toevoegingen als biofeedback de interventie verder kunnen verbeteren.
Sophie Reijman is (postdoc) onderzoeker aan de Universiteit van Cambridge. Dit artikel is gebaseerd op de bevindingen van haar (promotie-) onderzoek ‘Child maltreatment under the skin’.
Afbeeldingsbron: Scott Sherrill-Mix (Flickr Creative Commons)