Leefbaarheid armste Rotterdamse wijken verbetert weinig

De Leefbaarometer laat zien dat de leefbaarheid in onze steden de laatste tien jaar gestaag is toegenomen. Maar Erik Snel van de Erasmus Universiteit concludeert in onderzoek van de Rotterdamse Kenniswerkplaats Leefbare Wijken, dat bewoners van de armste wijken nauwelijks verbetering zien.

Leefbaarheid kent geen eenduidige definitie. Het is een containerbegrip dat op velerlei manieren wordt ingevuld. Sterker nog, het begrip beweegt mee met maatschappelijke en politiek-ideologische veranderingen. Soms gaat het over problemen in stadswijken, dan weer ‘achter-de-voordeur’-problemen van kwetsbare burgers en recentelijk over ondermijnende criminaliteit in stadsbuurten.

Niettemin kun je twee telkens terugkerende elementen identificeren. Leefbaarheid heeft  betrekking op een bepaalde locatie, de leef- en woonomgeving van mensen en drukt een kwaliteit uit. Van Dale omschrijft ‘leefbaar’ als ‘geschikt om erin of ermee te leven’, het gaat om de omgeving waarin mensen gedijen en die ze waarderen. Ofwel, leefbaarheid gaat over ‘de mate waarin de omgeving aansluit bij de eisen en wensen die er door de mens aan worden gesteld.’[1]

Leefbaarometer herijkt

Deze definitie stond aan de basis van de Leefbaarometer, een veel gebruikt instrument om de leefbaarheid van gemeenten en buurten te meten. Het bevat honderd indicatoren over woningen, voorzieningen, bevolking, de fysieke omgeving en veiligheid, waarvan (mede op grond van onderzoek) wordt aangenomen dat ze positief of negatief samenhangen met de leefbaarheid van buurten.

Ondanks dat het meetinstrument veel is gebruikt, was er ook altijd kritiek. Door zijn complexe en samengestelde maten raakt al snel uit zicht welke van de honderd indicatoren in welke mate de gemeten leefbaarheid bepalen. Daarnaast gaat de Leefbaarometer uit van een specifiek beeld van wat een leefbare buurt is. Leefbaar is een buurt met veel koopwoningen, veel hogere inkomens en weinig bewoners met een uitkering en/of migratieachtergrond. Minder leefbaar is een buurt waar minder migranten en kwetsbare mensen wonen.

Maar dit heeft paradoxale effecten. Als in een buurt huurwoningen worden verkocht of er komen migranten wonen, dan stijgt of daalt de leefbaarheid navenant – zonder dat er feitelijk iets in de (ervaren) leefbaarheid van de buurt verandert.[2]

De ervaren leefbaarheid van Rotterdamse buurten is in de ogen van bewoners niet gestegen

De Leefbaarometer is discriminerend genoemd omdat het veel bewoners met een migratieachtergrond als een indicatie van verminderde leefbaarheid zag. Om aan zulke kritiek tegemoet te komen, is het instrument kort geleden herijkt waarbij alle indicatoren over migratieachtergrond zijn verwijderd, omdat zij een ‘een potentiële stigmatisering van specifieke bevolkingsgroepen zijn.’

Subjectieve ervaring doet ertoe

Wij kozen ervoor om dichter bij de kern van leefbaarheid te blijven. Bij de vraag of mensen zich prettig en thuis voelen in hun directe leefomgeving. Hoe bewoners hun buurt ervaren en zich er veilig voelen. En of ze trots zijn op hun buurt en er voor zichzelf een toekomst zien. Het gaat ons met andere woorden om de subjectieve ervaring van buurtbewoners ofwel de gepercipieerde leefbaarheid: de waardering van het individu voor zijn of haar leefomgeving.[3]

Ons onderzoek levert verrassende resultaten op. Eerder onderzoek liet zien dat de leefbaarheid, gemeten met de Leefbaarometer, in de Nederlandse steden in het afgelopen decennium gestaag toenam.[4] Onze gegevens laten echter zien dat de ervaren leefbaarheid van Rotterdamse buurten in de ogen van bewoners niet is gestegen.

Wel zijn Rotterdammers over het algemeen vrij positief over hun eigen buurt. Ze geven hun buurt gemiddeld een cijfer rond 3,5. Op een schaal van 1 tot 5 is dat cijfer ruim voldoende.

Gepercipieerde leefbaarheid in heel Rotterdam en in de 20 procent laagste en 20 procent hoogste inkomenswijken van de stad (2008-2021)

 

De figuur laat ook zien dat de gepercipieerde leefbaarheid in de armste wijken van Rotterdam achterblijft bij de ontwikkeling in de rijkste wijken van de stad. Terwijl de gepercipieerde leefbaarheid in de 20 procent rijkste wijken gemiddeld vrijwel gelijk bleef - in zowel 2008 als 2021 rond 4,0 - zien we in de 20 procent armste wijken van Rotterdam een lichte, maar duidelijke daling, van 3,4 naar 3,2. Vooral tussen 2010 en 2013 – in die periode stopte het krachtwijkenbeleid - daalde de gepercipieerde leefbaarheid in deze lage-inkomenswijken, om daarna stabiel te blijven op een niveau rond 3,2.

Het voortijdig staken van het krachtwijkenbeleid leidde tot afnemend vertrouwen in de overheid

Het verschil in de gepercipieerde leefbaarheid tussen de rijkste en armste wijken van Rotterdam nam toe. In 2008 bedroeg dit verschil 0,6 punt, in 2021was dat opgelopen tot 0,9 punt. Hiermee lag de gepercipieerde leefbaarheid in de armste wijken van Rotterdam bijna een kwart lager dan in de rijkste wijken.

Waarom leefbaarheidskloof groeit

Een eerste verklaring voor de groei van de leefbaarheidskloof kan liggen in de beëindiging van het krachtwijkenbeleid. Een maatregel die de regering nam, omdat het beeld was ontstaan dat het beleid minder effectief was dan gehoopt. Er werd gesproken van een vluchtige projectencarrousel. Allicht namen wijkbewoners het door de buitenwereld gecreëerde beeld (‘probleemwijk’) over en begonnen zij hun wijk en de leefbaarheid door dit stigma negatief te ervaren.[5] Het voortijdig staken van het krachtwijkenbeleid leidde ook tot afnemend vertrouwen in de overheid en pessimisme bij bewoners.

Bankencrisis en eurocrisis

Een tweede verklaring wijst op de gevolgen van de bankencrisis van 2008 en de eurocrisis tussen 2009 en 2014. Arme stadswijken zouden gevoeliger zijn voor economische ontwikkelingen dan andere wijken, waardoor hun leefbaarheid afnam. Bovendien voerde het kabinet Rutte II in 2013 de verhuurdersheffing in, met alle negatieve gevolgen van dien voor de herstructureringsprojecten in de arme corporatiewijken. Door de bezuinigingen moest ook de lokale publieke infrastructuur eraan geloven. Menig buurthuis, jongerencentrum en bibliotheek sloot noodgedwongen de deuren. Weg waren de vanzelfsprekende ontmoetingsplaatsen in buurten, waardoor mensen zich er meer thuis en vertrouwd in de wijk voelden.

Veranderende rol van woningcorporaties

Een derde verklaring voor de achterblijvende leefbaarheid in de armste wijken kan gezocht worden in de veranderende rol van woningcorporaties. Met de nieuwe Woningwet van 2015 moesten corporaties zich beperken tot hun kerntaken, het huisvesten van lage-inkomensgroepen. Hierdoor kennen wijken met veel corporatiebezit steeds grotere concentraties van lage inkomens, deels kwetsbare huishoudens met onderliggende problemen.[6] Bovendien werd investeren in leefbaarheid en sociaal beheer niet langer als kerntaak van corporaties gezien.

De gelijktijdige decentralisatie van het welzijnswerk kwam daar nog eens boven op, waardoor veel samenwerkingsprojecten tussen corporaties, welzijnswerk en gemeenten krakend tot stilstand kwamen.

Grotere concentraties kwetsbare burgers

Tot slot resulteerde de verschuiving van intramurale zorg naar ambulante zorg voor thuiswonende GGZ-cliënten en het beleid om ouderen zoveel mogelijk thuis te laten worden, samen met de instroom van statushouders, tot allengs grotere concentraties van kwetsbare burgers in armere wijken met veel corporatiebezit.[7]

Wat nu de belangrijkste oorzaak is of dat het een combinatie van oorzaken is, vaststaat dat de leefbaarheid in de armste Rotterdamse wijken achterblijft bij die van andere wijken in de havenstad. Er is dus nog een hoop te doen.

Erik Snel is universitair docent bij het Departement Bestuurskunde en Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam en coördinator van de Rotterdamse Kenniswerkplaats Leefbare Wijken. Op donderdagmiddag 2 juni viert de Kenniswerkplaats het tienjarig bestaan met een conferentie. Zie hier voor informatie en aanmelding voor de bijeenkomst. Ter gelegenheid daarvan volgt een presentatie van de bundel Zicht op leefbaarheid. Tien essays over leefbaarheid van  Rotterdamse wijken. Dit artikel is gebaseerd op de eerste twee hoofdstukken van deze bundel. Vanaf 2 juni is de bundel te vinden op kenniswerkplaats-leefbarewijken.nl

 

Noten:

[1] Leidelmeijer, K. & I. van Kamp,  (2003) Kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid. Naar een begrippenkader en conceptuele inkadering. Bilthoven: RIVM.

[2] Uitermark, J., C. Hochstenbach & W. van Gent (2017) The statistical politics of territories. Political Geography, (57),  60-70.

[3] Deze term en omschrijving zijn van Dorst, M.J. van (2005) Een duurzaam leefbare woonomgeving. Eburon (p. 77-78).

[4] Dorigo, M., K. Leijdermeijer & S. Zeelenberg (2017) Aandachtswijken op eigen kracht. Ontwikkeling van de leefbaarheid in de (voormalige) aandachtswijken. Amsterdam: RIGO. Leidelmeijer, K., J. Frissen & J. van Iersel (2020) Veerkracht in het corporatiebezit: een jaar later, twee jaar verder. Amsterdam: In.Fact.Research en Circusvis.

[5] Dit negatieve beleidseffect werd indertijd al opgemerkt door het Sociaal en Cultureel Planbureau: Permentier, M., J. Kullberg & L. van Noije (2013) Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (p. 70).

[6] Gent, W. van & C. Hochstenbach (2019) The neo-liberal politics and socio-spatial implications of Dutch post-crisis social housing policies. International Journal of Housing Policy, 20(1), 156-172.

[7] Leidelmeijer, K & J. Frissen (2020) Kwetsbare bewoners en leefbaarheid. Trends en ruimtelijke verschillen in Rotterdam. Amsterdam: In.Fact.Research en Circusvis. Zie ook de lezing van Jeroen Frissen voor KWP Leefbare wijken.

 

Foto: Wenda Doff

 

Dit artikel is 3075 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. “De Leefbaarometer is discriminerend genoemd omdat het veel bewoners met een migratieachtergrond als een indicatie van verminderde leefbaarheid zag.”

    Maar veel autochtone bewoners van Rotterdam ervaren dat wel zo. Meer dan 55% van de Rotterdamse bevolking is van allochtone afkomst. De partij Leefbaar Rotterdam die tegen deze migratieontwikkeling van de stad opponeert is wederom de grootste partij geworden.
    De migratie instroom in Rotterdam betekent in de praktijk het ontstaan van een nieuwe onderklasse die zich vooral in de oude wijken van Rotterdam manifesteert.
    De inhoud van het begrip ‘leefbaarheid’ is vooral in deze wijken onder druk komen te staan. (Spangen, Crooswijk, Lombardijen, Tarwewijk etc.)
    Door het migratieaspect i.v.m. leefbaarheid niet te benoemen is weliswaar politiek correct maar maakt de werkelijke sociale problemen zoals het gebrek aan sociale cohesie in de wijken niet zichtbaar.

  2. Wijken als ontwikkelingsmotor.
    Lang geleden heb ik in deze wijken nog meegewerkt aan de bouw van sociale centra, vanuit het idee dat het bevorderen van ontmoeten van de verschillende bevolkingsgroepen belangrijk was. Ook toen waren dezelfde wijken probleemgebieden om allerlei redenen. Ook toen woonden er veel laagopgeleide Rotterdammers. Er lijkt niet veel verandert in al die jaren ondanks al de inspanningen. Misschien is de beleidsvisie niet goed. Lang geleden was er een idee om deze wijken te zien als opvang- en doorstroomwijken te zien voor nieuwkomers. Er vertrokken toen veel bewoners naar andere “betere” wijken. Het zijn ontwikkelingswijken. Het beleid (en het onderzoek) zou hierop kunnen richten. Dat betekent in deze wijken veel voorzieningen, die de nieuwkomers nodig hebben. Dus goede taalscholen, centra die Nederlandse cultuur laten zien en ruimte hebben voor al die nieuwe culturen, ontmoetingsruimten, die voor iedereen toegankelijk zijn, aandacht voor veiligheid, scholen voor kinderen met andere talen, gezondheidscentra voor deze groepen en daarnaast een actief beleid om deze groepen na een aantal jaten door te laten stromen naar andere wijken. In de jaren tachtig in de vorige eeuw werkte de toenmalige arbeidersbevolking hier aan. Ik zag toen in die buurten – vooral – arbeidersvrouwen, die de leiding namen en de nieuwkomers “recht-door-zee” hielpen en in hun Rotterdamse volkscultuur opnamen. De overheid zou wat nederiger moeten zijn en deze groep moeten ondersteunen. Want niet de leefbaarheid van de wijk is belangrijk maar de leefbaarheid zoals de bevolking die ervaart. Onderzoek zou dan moeten gaan over wie er komen wonen (waarom, etc.) en wie er weer vertrekken (waarom, etc.)

  3. Er staat een storende fout in het artikel.
    Er staat: “Minder leefbaar is een buurt waar minder migranten en kwetsbare mensen wonen” in plaats van het omgekeerde.
    Dat in de alinea die begint met Tot slot “wonen” gelezen moet worden voor “worden” is een bagatel.

    Erik Snel zoekt zijn heil in de subjectieve beleving van leefbaarheid.
    Deze methode lijkt erg op de vraagstelling die de afdeling
    Onderzoek van de gemeente Utrecht tussen ongeveer 1995 en 2013 gebuikte om het
    rapportcijfer sociale cohesie voor de tien Utrechtse wijken vast te stellen
    met vragen aan bewoners als “Woont u in een prettige buurt?”.
    De Wijkraad Overvecht, zaliger nagedachtenis, heeft in 2013 ongevraagd advies
    uitgebracht om daarvoor (ook) vragen over niet-subjectieve beleving te
    stellen, zoals “Als u met vakantie gaat of ziek wordt, kan dan een van uw
    buren de plantjes water geven?”. Dit aan de hand van een methode die in Groningen was ontwikkeld.
    Waarschijnlijk heeft iedere sociale wetenschapper zijn eigen ideeën over wat
    leefbaarheid of sociale cohesie is en hoe dat gemeten zou kunnen worden.
    In de natuurkunde is er geen diskussie over wat een temperatuur van 100 °C
    betekent, maar dat is natuurlijk ook niet altijd zo geweest ….

  4. Ik heb mijn studenten (HAN) de leefbaarometer altijd gepresenteerd als een eerste stap in de inventarisatie van de leefomgeving. Het is een instrument dat uitgaat van algemene verbanden en behoeft dus zeker een (meer dan) aanvullende inventarisatie bij bewoners. Maar het geeft je wel een eerste indruk waar de manco’s kunnen zitten. En het gaat natuurlijk om de ingrepen die je doet om de leefbaarheid te verbeteren: buitenruimte opknappen, meer voorzieningen (goed idee: taallessen). En ja, good old Rotterdam voert in dit opzicht helaas de verkeerde lijsten aan. En ja: terwijl we naar absolute verbeteringen kijken, groeien de relatieve verschillen,

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *