In een grootschalig onderzoek is aan tienduizenden mensen in de EU gevraagd in hoeverre zij zich ondergewaardeerd voelen in de samenleving vanwege hun inkomens- of baansituatie. Hoewel de grote meerderheid geen last had van dergelijke gevoelens, blijken de armen en werklozen daar toch duidelijk een vergroot risico op te lopen. Dit gegeven is van toenemend belang, omdat deze groepen groter aan het worden zijn in Europa. Het aantal Europeanen dat onder de Europese armoedegrens leeft is op dit moment al bijna eenvijfde.
Armoede en werkloosheid worden gezien als bewijs van individueel tekortkomen. Het stigmatiseren van de armen en werklozen is historisch gezien niet nieuw. Wat wel opvallend is, is de stijging in de populariteit ervan sinds de jaren ’80 , en mogelijk de nadruk op eigen verantwoordelijkheid en schuld. De socioloog Fourcade laat zien dat we morele categorieën van rijke superieure winnaars en arme, nalatige verliezers ook in de crisis nog steeds hanteren. We geloven immers dat de inkomensverschillen het resultaat zijn van een eerlijk verdelingsproces, waarbij voornamelijk de eigen inzet en capaciteiten cruciaal zijn. Deze meritocratische manier van inkomensposities verdelen, wordt eigenlijk overal ter wereld als rechtvaardig gezien.
Waarom de meritocratische verdeling zo populair is
Het is niet moeilijk te bedenken waarom dit meritocratische verdelingsproces zo populair is. Het is transparant, het beloont hard werken, en geeft iedereen een gelijke kans zich te bewijzen. En toch heeft ook dit ideaal een keerzijde. Zoals gezegd, wordt een lage positie al snel een bewijs van individueel falen of luiheid. De socioloog Michael Young schreef er in de jaren ’50 al een hele distopische roman over, waarin hij waarschuwde voor de effecten van dit ideaal op het zelfrespect van de economisch zwakkeren. Ook recente auteurs, zoals de psycholoog Paul Verhaeghe en de filosofen Swierstra en Tonkens, hebben dergelijke waarschuwingen geuit. Resultaten uit een grootschalig Europees enquête-onderzoek liegen er niet om: inderdaad voelen de armen en werklozen zich vaker ondergewaardeerd vanwege hun inkomens- of arbeidsmarktsituatie. En inderdaad is dit temeer zo in landen waar vele mensen het ongelijkheidsniveau accepteren en voor deze ongelijkheid een meritocratische verklaring hanteren.
Het gaat verder: talent zou te creëren zijn
Uiteraard is het dan begrijpelijk waarom gevoelens van onderwaardering vaker voorkomen onder armen en werklozen dan onder de rest van de bevolking. Immers, opeens ben je immers lui of talentloos wanneer je arm of werkloos bent. En natuurlijk valt talentloosheid nog te zien als iets dat buiten iemands eigen verantwoordelijkheid ligt, maar de huidige neoliberale variant gaat nog verder: talent zou te creëren zijn met de juiste attitude. Werkloosheid en armoede zijn volgens dit denken het gevolg van een werkschuwe houding en een tekort aan een doorzettersmentaliteit. Dit riedeltje zien we vaak impliciet of expliciet terug in het strengere uitkeringenbeleid. Maar zijn de armen en werklozen wel echt zo lui?
Het antwoord is kortweg: nee. In verschillende internationale onderzoeken bleken de werklozen evenzeer de werkmoraal aan te hangen als de rest van de bevolking. Daarin bleek zelfs enkele keren dat werklozen een sterkere arbeidsmoraal aanhangen dan werkende mensen. Dit patroon bleek vooral duidelijk in landen met hogere uitkeringen. Onderzoek wijst op de grote belemmerende rol van armoede in het vinden van een baan, in plaats van op een zogenaamd gebrek aan motivatie. Dagelijks voeren armen en werklozen een gevecht om uit hun situatie te komen, gebukt gaande onder een populair beleidsdiscours dat deze strijd ontkent, en politici die hen uitschelden voor ‘welfare queens’.
Dit zal duidelijk leiden tot een groot gevoel van onbehagen en sociale isolering onder degenen onderaan de inkomensladder. Tevens zal het onbehagen onder de samenleving jegens mensen in deze situatie toenemen, en de solidariteit afnemen. Hoewel uiteenlopende denkers zoals Marx en Schumpeter hebben gezegd dat spanningen of crises op termijn wel eens goede uitwerkingen kunnen hebben, valt er in dit geval helaas niet snel constructief verzet te verwachten van de onderkant. Door jarenlang zichzelf en lotgenoten te hebben beschouwd als loser, is de economische onderkant haar capaciteit om voor haar belangen op te komen waarschijnlijk kwijtgeraakt. Brits onderzoek [1 + 2] laat bijvoorbeeld zien dat schaamte en het distantiëren van lotgenoten alomtegenwoordig zijn onder uitkeringsontvangers. Sterker nog, het kwam vaak voor dat uitkeringsontvangers de bekende stereotypen aan elkaar toeschreven. Dit ontbreken van een zelfbewuste groep armen en werklozen, alsmede solidariteit met hen vanuit de samenleving, zal het verdere afbreken van de verzorgingsstaat vergemakkelijken.
Verzekeren tegen misgelopen talenten
Wat dan te doen aan dit onderdrukkende discours jegens de economisch zwakken? Enkele illusies moeten worden aangepakt. Zo moet er meer erkenning komen voor de rol van zaken die buiten iemands controle liggen, zoals talent. Daarom pleitte de filosoof Walzer bijvoorbeeld voor een verzekeringssysteem waarin iedereen zichzelf ‘verzekert’ tegen het risico ‘talentarm’ ter wereld te komen. De ‘misgelopen inkomsten’ tengevolge van het missen van belangrijke talenten voor de arbeidsmarkt, worden dan deels ‘vergoed’ vanuit een collectieve pot.
In het verlengde daarvan ligt een relativering van de grens tussen onafhankelijkheid en afhankelijkheid. Werk en goed rondkomen van een eigen inkomen worden geassocieerd met de superieure deugd van ‘onafhankelijkheid’. Niet kunnen rondkomen van je inkomen of geen eigen inkomen hebben, worden daarentegen onderverdeeld in het minderwaardige gebied van de ‘afhankelijkheid’. Maar we moeten niet ontkennen dat ook werkenden met een redelijk inkomen afhankelijk zijn. Voor hun hele positie in de samenleving zijn zij afhankelijk van de capaciteit en wil van hun werkgever om de arbeidsrelatie voort te zetten.
Ook is gepleit voor een inclusievere definitie van ‘succes’ en waardigheid. Nu prevaleert het marktdomein teveel in onze rangschikking van onze medemens. Zo worden huiselijke activiteiten veel lager gerangschikt dan activiteiten in het kader van een betaalde baan, terwijl bijvoorbeeld het verzorgen van kinderen een hele cruciale activiteit is. Er zou meer erkenning moeten komen voor zaken die geen directe financiële meerwaarde hebben op de markt, zoals altruïsme, het passievol opgaan in een vrijetijdsactiviteit, het geven om milieu, et cetera.
Of een dergelijke discoursomslag een voldoende conditie zal zijn om de onderklasse wat meer zelfvertrouwen en mondigheid te geven, is betwistbaar. Dat het een belangrijke conditie is naast eventuele andere condities, is uit het voorgaande wel duidelijk geworden. Immers, het publieke discours bleek invloed te hebben op de mate waarin leden van de onderklasse zich ondergewaardeerd voelen.