Kansenongelijkheid wordt van generatie op generatie overgedragen

Iedereen kan nog altijd van een dubbeltje en kwartje worden, was eerder hier te lezen. Voor sommigen is dat toch makkelijker gezegd dan gedaan. Kinderen die opgroeien in een omgeving waar armoede en kansenongelijkheid van generatie op generatie worden overgedragen, kunnen wel wat extra hulp gebruiken – bijvoorbeeld van een ‘gids’.

Het maakt voor de kansen die je krijgt in het leven veel uit of je opgroeit in een gezin met een goed inkomen en theoretisch opgeleide ouders of met ouders met een laag inkomen en een praktische opleiding. Kinderen uit de eerste gezinnen krijgen vanuit thuis allerlei maatschappelijk gewaardeerde formele en informele hulpbronnen mee – zoals kennis, geld en contacten – die hen een voorsprong geven op hun leeftijdsgenootjes uit gezinnen zonder of met minder van zulke hulpbronnen. De kinderen uit deze haves-gezinnen doen het daardoor beter op school, hebben meer kans op de woningmarkt, leven langer in goede gezondheid en hebben later een hoger inkomen dan kinderen met dezelfde competenties of talenten uit de have-nots-gezinnen (SCP, 2021).

Daarbij komt dat de hulpbronnen in of van een gezin ook heel sterk samenhangen met de fysieke en sociale omgeving. Wanneer je opgroeit in een gezin met weinig financiële middelen is de kans groot dat je woont in een regio, wijk of buurt met bijvoorbeeld kwalitatief minder goede woningen, meer geluidsoverlast, minder (veilige) speelplekken en minder educatief en cultureel aanbod. Gezinnen met minder hulpbronnen wonen en leven dus vaker in minder kansrijke omgevingen, zowel in fysiek als sociaal opzicht (Kansenkaart.nl). En deze ‘negatieve spiraal’ wordt weer vaak overgedragen van generatie op generatie.

Meer dan alleen geldzorgen

De intergenerationele overdracht van hulpbronnen en kansen speelt zich af op alle terreinen van het leven, bewust en onbewust. Ouders dragen door hun gedrag, ambities en attitudes hun onderwijservaring, woonmogelijkheden, gezondheidsvaardigheden en culturele ervaringen over op hun kinderen. Dat kan heel positief zijn, maar er worden ook minder gunstige en soms zelfs belemmerende factoren overgedragen. Zoals beperkte basisvaardigheden (onder meer lezen, schrijven, rekenen) of schulden en armoede. Van generatiearmoede spreken we als armoede wordt overgedragen van ouder(s) op kind, van generatie op generatie. In Nederland groeit ongeveer een op de twaalf kinderen op in armoede (Nji). Kinderen die opgroeien in een omgeving met weinig financiële middelen hebben het meestal zelf later ook krap.

Wat nog wel eens vergeten wordt, is dat het bij armoede niet alleen om geld gaat. In gezinnen die kampen met armoede en vooral bezig zijn met overleven speelt stress een belangrijke rol in het dagelijks leven. En in lijn met het family stress model wordt ook deze door ouders ervaren stress van generatie op generatie overgedragen (Conger & Dogan, 2007). En dat heeft gevolgen voor de fysieke, sociale en mentale ontwikkeling van kinderen. Daarbij hangen de verschillende oorzaken van ongelijke kansen sterk samen: in gezinnen met armoede is bijvoorbeeld ook vaker sprake van een minder goede gezondheid, beperkte basisvaardigheden of een korte onderwijsloopbaan.

Van reeds generaties lang tot slachtoffers van de toeslagenaffaire

Een belangrijk punt bij generatiearmoede is dat het in grofweg twee vormen optreedt. Zo is daar de generatiearmoede zoals we die kennen in de Veenkoloniën of in bepaalde ‘oude volksbuurten’: armoede gaat terug naar de (over)grootouders, wordt over meerdere generaties doorgegeven en heeft gedurende de jaren de normen en waarden van een familie gevormd (Sociaal Planbureau Groningen, Trendbureau Drenthe, RUG). Maar er is ook een andere vorm van generatiearmoede: gezinnen die de eerste generatie zijn die te kampen hebben met krapte. Denk hierbij aan ouders die na een scheiding met moeite het hoofd financieel boven water kunnen houden, ouders en gezinnen die getroffen zijn door de toeslagenaffaire of die door de coronacrisis ineens hun inkomen kwijt zijn geraakt.

Generatiearmoede is een hardnekkig mechanisme en het doorbreken van de generatiespiraal is lastig. Dit komt zowel door een omgeving waar de kansen niet voor het oprapen liggen, door de sociale bubbel waarin gezinnen leven en door de sterke band binnen families, met name die tussen ouder en kind. En niet te vergeten, door de systemen en bijbehorende regels van allerlei instituties waar deze gezinnen mee te maken krijgen.

Met gidsen intergenerationele armoede doorbreken

Maar soms lukt het toch, soms neemt een kind of een heel gezin een ander pad dan de generatie(s) daarvoor. Vaak heeft dat te maken met een gids, iemand die een ander perspectief biedt, die toegang biedt tot hulpbronnen die je vanuit jouw gezin of familie niet kent, en dit doet zonder verwachtingen en met vertrouwen.

Gidsen zijn er in allerlei soorten en maten: formeel, zoals bijvoorbeeld in maatjesprojecten, maar veel vaker informeel, waarbij de gids zich meestal niet bewust is van zijn rol. Het kunnen professionals zijn, zoals een docent of opbouwwerker, maar het kan ook de ouder van een schoolvriendin zijn of de voetbalcoach. Belangrijk is dat iemand zich door een gids ook echt gezien voelt, en het gevoel krijgt ‘dat kan (ik) dus ook’ (Notten 2021).

Gezinnen in armoede zijn dus niet allemaal hetzelfde. Wil je bijdragen aan gelijke kansen en het ombuigen van generatiearmoede, dan is het dus belangrijk om aan te sluiten bij de behoeften en de leefomgeving van de kinderen en ouders. Gidsen spelen een belangrijke rol bij het zien en krijgen kansen, en ze maken dat iemand ook stappen durft te zetten. We hebben allemaal één of meerdere gidsen gehad in ons leven. In die zin zijn we allemaal ervaringsdeskundig, en weten we als geen ander wat een gids kan betekenen.

Natascha Notten werkt als zelfstandig onderzoeker vanuit onderzoeksbureau Gelijkschap en is als lector verbonden aan hogeschool Windesheim. De rode draad in haar werk is kansenongelijkheid en de intergenerationele overdracht daarvan.

 

Foto: Jens Rost (Flickr Creative Commons)