Nederland heeft niet zoveel meer met het buitenland

Meer dan een halve eeuw geleden had Nederland een tijdje twee ministers van Buitenlandse Zaken, Beyen en Luns, omdat ‘Nederland zoveel buitenland heeft’, zoals een van hen snedig opmerkte. Inmiddels heeft Nederland niet zoveel meer met het buitenland. De miljardensteun voor Griekenland zal die tendens niet keren.

Het aantal ambassades en consulaten wordt teruggebracht en ontwikkelingssamenwerking heeft geen eigen minister meer. We beperken onze deelname aan vredesmissies en willen van de Europese Unie vooral meer geld terug.

Klein draagvlak voor actief buitenlands beleid
Dat heeft ook allemaal de steun van een groot deel van de Nederlandse bevolking. Sinds de eeuwwisseling is het draagvlak voor een actieve buitenlandse politiek duidelijk veel kleiner geworden. Twee van de drie Nederlanders vinden nu dat de regering zich minder op problemen in het buitenland moet richten en vooral aandacht moet geven aan binnenlandse problemen. Nog niet een op de tien Nederlanders is het daarmee oneens. De rest heeft daar geen duidelijke mening over of weet het niet. Dat is ook niet zo vreemd, want ongeveer de helft van de volwassen bevolking geeft aan nauwelijks of niet in de media te volgen wat er op het gebied van de Europese of internationale politiek gebeurt. Slechts een kleine minderheid van een paar procent volgt de ontwikkelingen intensief.

Dat is anders wanneer het gaat om natuurrampen of internationale conflicten. Daar voelt men zich wel bij betrokken en voor mensen in nood geeft ook bijna de helft van de mensen geld.

Ontwikkelingshulp van de overheid ziet men als weggegooid geld
Liefst aan particuliere organisaties die direct en ter plekke hulp verlenen. Reguliere ontwikkelingshulp wordt voor een belangrijk deel als weggegooid geld gezien en van de overheden in ontwikkelingslanden heeft men de laagst denkbare pet op. Bijna de helft van de Nederlanders wil de ontwikkelingshulp ook verminderen, niet meer dan 7 procent wil er juist meer aan uitgeven. Nog maar vijf jaar geleden was dat 17 procent en was ruim een derde voor vermindering.

Het meest kritisch zijn de VVD- en PVV-kiezers, die het verder overigens helemaal niet zo met elkaar eens zijn. De meerderheid van de VVD’ers wil bijvoorbeeld wel dat Nederland deelneemt aan militaire missies, bij de PVV’ers is dat een minderheid.

Animo voor EU is al jarend dalend
Naast meer aandacht voor binnenlandse aangelegenheden wil een groeiend deel van de kiezers dat in de buitenlandse politiek het accent meer komt te liggen op het eigen belang van Nederland. Dan gaat het vooral om onze economische belangen en exportpositie (nieuwste CBS-cijfers: in 2010 ruim €370 mrd aan goederen en bijna €90 mrd aan diensten). Wat de export betreft ziet men vooral kansen in China en India, al zullen weinigen zich realiseren dat op dit moment de invoer uit China met €31 mrd zes keer zo groot is als de uitvoer daarheen. Het overgrote deel van de goederenexport (bijna 75 procent) blijft binnen de EU. Het EU-lidmaatschap vindt net iets minder dan de helft van de bevolking nog steeds een goede zaak. Nog wel, want het animo is al jaren dalend. De miljardensteun voor Griekenland zal die tendens zeker niet keren.

In de opinie over de buitenlandse politiek, zoals we die op het SCP in mei in het Continu Onderzoek Burgerperspectieven hebben kunnen peilen, weerspiegelt zich de tweedeling tussen de inmiddels veel gesmade kosmopolieten en de zelfbenoemde ‘gewone hardwerkende Nederlander’. Die leest De Telegraaf, kijkt naar Hart van Nederland, en heeft het gevoel dat zijn bescheiden welvaart wordt bedreigd door migranten en een overheid die zich internationaal een oor laat aannaaien.

De kosmopolieten lezen NRC of de Volkskrant, kijken Nieuwsuur en zien Nederland graag internationaal een vooraanstaande rol spelen.

Zij zijn wel in de minderheid.

Paul Schnabel is directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel verscheen eerder als column in het Financieele Dagblad.