Onderwijskansen van kinderen worden ook bepaald door grootouders

Ouders hebben invloed op het opleidingsniveau van hun kinderen, maar ook grootouders spelen een rol. Tijd voor een driegeneratieperspectief op (ongelijke) onderwijskansen, laat hoogleraar Maarten Wolbers zien.

Onderzoek naar de rol van sociale herkomst bij de onderwijskansen van individuen richt zich met name op de vergelijking tussen de opleiding van ouders en hun kinderen. Uit de resultaten van dit onderzoek is genoegzaam bekend dat er een positief verband bestaat tussen het opleidingsniveau van beide, opeenvolgende generaties, maar dat deze samenhang in de loop van de tijd is afgenomen. Het aantal jongeren dat het opleidingsniveau van hun ouders niet weet te evenaren groeit.

Trends in onderwijsongelijkheid

Zo toont figuur 1 dat de kans op een hoge opleiding (dat wil zeggen, een diploma in het hoger onderwijs) voor individuen die een hoogopgeleide vader of moeder hebben groter is dan voor individuen met lager opgeleide ouders.

Voor de laatste groep is de kans op een hoge opleiding toegenomen als we verschillende geboortecohorten vergelijken (in het bijzonder voor het meest recente cohort), terwijl deze kans voor individuen met hoogopgeleide ouders min of meer gelijk is gebleven. Dit geldt voor zowel vaders als moeders opleidingsniveau.

De voorspelling luidt dat er een direct grootouderlijk effect is op de onderwijskansen

Deze bevinding suggereert dat het positieve verband tussen de opleiding van ouders en hun kinderen is afgenomen.

Figuur 1. Relatie tussen opleidingsniveau ouders en kinderen, naar geboortecohort. (Bron: Familie-enquête Nederlandse bevolking 1992-93, 1998, 2000, 2003 en 2009, eigen berekeningen)

Kijken vanuit driegeneratieperspectief

De invloed van sociale herkomst reikt echter verder dan die van ouders. Deze constatering werd al gedaan in vroege studies naar sociale stratificatie en mobiliteit. Grootouders, maar ook broers en zussen, ooms en tantes, en neven en nichten kunnen door inzet van verschillende soorten hulpbronnen en steun bijdragen aan de maatschappelijke positie van individuen. Om de totale invloed van sociale herkomst vast te stellen is het dus noodzakelijk de rol van de grootfamilie (extended family) te bestuderen.

Recent heeft vooral het driegeneratieperspectief op sociale mobiliteit aandacht gekregen binnen de sociologie. Ouders hebben zelf ook ouders en kinderen krijgen ook weer kinderen. Is de gelijkenis tussen grootouders en kleinkinderen daarmee het product van de twee betrokken intergenerationele effecten? Of treden de gevolgen van grootouders voor hun kleinkinderen soms zonder tussenkomst van hun kinderen, als middelste generatie, op?

Maken kinderen van recente stijgers meer kans om te dalen?

De voorspelling luidt dat er een direct grootouderlijk effect is op de onderwijskansen van individuen. Daarvoor is ook meer gelegenheid gekomen in de huidige Nederlandse samenleving. Door een hogere levensverwachting is er meer overlap in levens tussen grootouders en kleinkinderen ontstaan. Hierdoor is, zeker ook door de toegenomen vrije tijd, sprake van een gegroeide invulling van het grootouderschap. Bovendien heeft de toegenomen arbeidsparticipatie van moeders, in het bijzonder bij afwezigheid van de andere ouder door scheiding, overlijden of migratie, ertoe geleid dat steeds vaker een beroep wordt gedaan op grootouders voor de opvang van en zorg voor kleinkinderen. Hun rol in de opvoeding is (daardoor) belangrijker geworden.

Sociale daling na stijging

Ook door de toegenomen sociale daling wint het driegeneratieperspectief aan belang. Een groeiende groep individuen haalt een lager opleidingsniveau dan hun ouders. De enorme onderwijsexpansie in Nederland van de afgelopen decennia en het feit dat een hoger opleidingsniveau dan de universiteit niet bestaat, maken dat, wanneer zoveel mensen hoogopgeleid zijn, het risico groter wordt dat hun kinderen datzelfde niveau niet meer halen.

Een belangrijke vraag is vervolgens of kinderen van recente stijgers meer kans maken om te dalen. De arbeiderskinderen die het milieu van hun ouders zijn ontstegen, behoren misschien nog niet helemaal tot de bovenlaag, waardoor zij de koppositie niet goed kunnen handhaven. Schumpeter wees bijna honderd jaar geleden al op het Amerikaanse gezegde ‘Three generations from overall to overall’ om aan te geven dat de meerderheid van de welgestelde families in kapitalistische samenlevingen geneigd is snel te stijgen én te dalen van de ene op de volgende generatie.

De rol van grootouders

In figuur 2 is de samenhang tussen het opleidingsniveau van de grootvaders (van zowel vaders als moeders kant) en dat van hun kleinkinderen weergegeven. Grootmoeders bestuderen we hier niet, omdat voor deze generatie te verwachten valt dat het opleidingsniveau van mannen bepalender is dan dat van vrouwen.

Bij lager opgeleide ouders zien we wel een rechtstreeks effect

Naar voren komt dat de kans op een hoge opleiding groter is voor individuen met een hoogopgeleide grootvader dan voor degenen met een lager opgeleide grootvader. De gevonden samenhang is iets sterker aan vaders kant dan aan moeders kant.

Figuur 2. Relatie tussen opleidingsniveau grootvaders en kleinkinderen. (Bron: Familie-enquête Nederlandse bevolking 1992-93, 1998, 2000, 2003 en 2009, eigen berekeningen)

Direct of indirect grootouderlijk effect?

De hamvraag is of er sprake is van een direct effect van grootouders op kleinkinderen, dan wel dat sociale reproductie verloopt via de tussenliggende generatie van ouders waarbij grootouders hun kleinkinderen indirect beïnvloeden.

In figuur 3 is te zien dat in het geval van hoogopgeleide ouders er geen direct effect is van het opleidingsniveau van de grootvaders op dat van hun kleinkinderen. De kans op een hoge opleiding is dus gelijk voor individuen van wie de ouders een hoge opleiding hebben en de grootouders een lage als voor degenen met hoogopgeleide ouders én grootouders.

Figuur 3. Relatie tussen opleidingsniveau grootvaders en kleinkinderen, naar opleidingsniveau ouders. (Bron: Familie-enquête Nederlandse bevolking 1992-93, 1998, 2000, 2003 en 2009, eigen berekeningen)

Grootouders kunnen compenseren

Bij lager opgeleide ouders zien we wel een rechtstreeks effect van het opleidingsniveau van de grootvaders op dat van hun kleinkinderen. Binnen deze groep van ouders geldt dat wanneer de grootvaders hoogopgeleid zijn de kleinkinderen een grotere kans op een hoge opleiding hebben dan wanneer de grootvaders lager opgeleid zijn.

Hoogopgeleide grootouders zijn blijkbaar in staat het lage opleidingsniveau van de ouders deels te compenseren voor wat betreft de kans op het bereiken van een hoog opleidingsniveau door hun (klein)kinderen. Daarmee geeft een driegeneratieperspectief een nieuw en aanvullend inzicht in hoe sociale ongelijkheid in het onderwijs wordt gereproduceerd.

Maarten H.J. Wolbers is hoogleraar Onderzoek van onderwijs aan de Radboud Universiteit.

 

Foto: rjcox (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 2283 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Onderwijskansen definiëren in termen van hoog en laag betekent in de praktijk het verschil tussen hoofd- en handenarbeid benadrukken.
    Hoofd arbeid wordt dan hoger aangeslagen dan handenarbeid.
    Thans vraagt de arbeidsmarkt juist om minder hoger opgeleiden bij de technische beroepen waarbij handvaardigheid benodigd is.
    Te denken valt dan aan loodgieters, monteurs in de electronica, fietsenmakers, hoveniers en koks.
    Het verschil in beloning tussen MBO-ers en HBO-ers wordt juist kleiner.
    Veel ouders met een HBO of academische opleiding werken in de praktijk onder hun niveau.
    Logisch dat hun kinderen dan een lagere opleiding hebben genoten die zij wel leuk vinden om te doen en waarvoor werk is dat goed wordt betaald.

  2. Onderwijssucces wordt o.m. bepaald door genetische en contextuele factoren. Die kunnen elkaar compenseren. Kinderen met beperkte capaciteiten in een rijk cultureel-educatief milieu kunnen daarvan baat hebben. Knappe kinderen in een arm milieu kunnen daardoor pech hebben. Bij bv. laagpresterende
    allochtone kinderen is het de vraag of dat aan hun capaciteiten ligt of hun milieu. (Net als – vroeget- bij NL arbeiderskinderen). Of het onderwijs dat niet goed aansluit. Dit soort verstorende factoren maakt het lastig goede generatiegewijze vergelijkingen te maken.

    Overigens liggen de samenhangen tussen ouderlijk opleidingsniveau en onderwijsprestaties van hun kinderen rond eenzelfde (lage) niveau, rond de 0.20. Ben benieuwd hoe sterk die in het huidige onderzoek liggen, en die met hun grootouders, uitgesplitst naar etnische herkomst.

  3. Hoe oud zijn deze grootvaders? Ik ben een oma van 68, afkomstig uit een arbeidersgezin en heb een HBO opleiding. Veel van mijn leeftijdsgenoten hebben actief deel genomen aan het arbeidsproces. Ik vind het een gemiste kans en geen erkenning voor al die vrouwen die na de feministische golf van de jaren zestig zich hebben ontwikkeld.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *