RECENSIE Putnam beschrijft gescheiden werelden van rijken en armen

In 2000 schreef Robert Putnam Bowling Alone, een meeslepend boek over de verschraling van het sociale weefsel van de Amerikaanse samenleving, met een veelheid aan gegevens over de negatieve consequenties daarvan. Mensen en zeker kinderen gedijen het best in netwerken waarin ze veel contact hebben met geïnteresseerde anderen, maar in de Verenigde Staten nemen die sociale contacten gestaag af. Dat is de boodschap van Bowling Alone, en ik verwachtte dat Putnams nieuwste boek, Our Kids. The American Dream in Crisis, zou inzoomen op de gevolgen die kinderen daarvan ondervinden.

Maar netwerkveranderingen vormen in Our Kids niet het centrale thema. Dat is sociale ongelijkheid tussen rijke en arme kinderen, in het bijzonder de ongelijkheid in kansen.

Putnam sluit zich aan bij de communis opinio, dat de rijksten en de armsten in westerse landen in gescheiden werelden leven en dat de verschillen tussen hen de afgelopen decennia steeds groter zijn geworden. Hij concentreert zich op de verschillen tussen hen en heeft weinig oog voor de groeperingen in het midden.

Groei sociale mobiliteit is gestagneerd

Na de Tweede Wereldoorlog konden kinderen collectief profiteren van de structurele kansen die een groeiende economie en een uitdijend onderwijsstelsel hun boden. Als ze slim waren en bereid zich in te zetten, dan hadden ze een goede kans op sociale stijging. Dat is niet langer zo. Vanaf de jaren 1970 is de absolute mobiliteit afgeremd, onder andere vanwege een stagnerende economie. Ook lijkt het voor individuele kinderen van laagopgeleide ouders moeilijker geworden om via de weg van het onderwijs sociaal te stijgen.

Putnam spreekt van ‘de Amerikaanse droom in crisis’: wie voor een dubbeltje geboren wordt, wordt steeds minder gemakkelijk een kwartje. Hij ziet de sociale ongelijkheid als een bron van politieke vervreemding, als een bedreiging van de democratie, en als moreel onaanvaardbaar. Vanuit dat besef heeft hij zijn boek geschreven. Our Kids is een pleidooi voor een grotere betrokkenheid bij andermans kinderen, en voor meer investeringen in hun toekomst.

Het model dat hem voor ogen staat is het Port Clinton, waarin hij zelf in de jaren vijftig opgroeide. In die tijd leefden veel kinderen in betrekkelijke armoede, maar ze verkeerden niet in onzekerheid. Hun vaders hadden banen, soms zelfs twee tegelijk om rond te kunnen komen, hun moeders stonden in de keuken, hun ouders bezaten het huis waarin ze woonden. Een groot deel van Putnams leeftijdgenoten ging dan ook naar college en naar de universiteit. Meisjes maakten hun opleiding minder vaak af dan jongens, en zij gingen eerder trouwen, maar klasse en misschien ook wel ras, deden er minder toe dan nu. Sociale verschillen werden gedempt: alle kinderen uit dit provinciestadje – hoog en laag, wit en zwart – werden als our kids bekeken, als kinderen voor wie iedereen zich verantwoordelijk voelde.

Groeiende ongelijkheid heeft groot effect op gezinsleven

Our Kids geeft een reeks sprekende portretten van het opgroeien in Amerikaanse uiteenlopende sociale kringen. Deze portretten zijn gebaseerd op interviews waarin jong-volwassenen samen met hun ouders terugblikken op hun kindertijd. Hun ervaringen gebruikt Putnam als illustraties van bredere, kwantitatieve ontwikkelingen op het niveau van Amerika als natie. In gezinnen, scholen, buurten – steeds vertonen de ‘schaargrafieken’ die Putnam presenteert eenzelfde patroon van verder uiteenlopende trends.

Niet alleen groeien de inkomens uit elkaar, maar ook in gezinsverhoudingen, schoolervaringen en buurtomstandigheden worden de verschillen tussen rijk en arm groter. In iedere grafiek ontwikkelen de rijken zich in een gunstiger richting dan de armen. Zo is de leeftijd waarop rijke moeders hun eerste kind krijgen gestegen, terwijl die van arme moeders in de tienerleeftijd blijft hangen, in een levensfase waarin zij zelf nog volop in ontwikkeling zijn. Zo stijgt het percentage ongehuwde arme moeders, terwijl het percentage ongehuwde rijke moeders min of meer stabiel is. En zo blijkt het aantal kinderen van arme moeders steeds vaker in eenoudergezinnen op te groeien, terwijl die ontwikkeling zich niet of nauwelijks in rijke gezinnen voordoet. Bij criminaliteit en drugs is een zelfde patroon te vinden.

Ook zijn er ontwikkelingen, die bij rijk en arm in dezelfde richting gaan, maar die op den duur door tempoverschillen uit elkaar gaan lopen. Ouders in alle sociale lagen besteden bijvoorbeeld meer geld en meer tijd aan hun kinderen dan vijftig jaar geleden, maar die toename voltrekt zich sneller in de hogere sociale lagen.

Neurobiologische bevindingen: ongelijkheid veroorzaakt blijvende schade

Het groter worden van de sociale ongelijkheid is verontrustend, en nog verontrustender wordt het beeld wanneer de ontdekkingen van de neurobiologie worden ingecalculeerd. Die demonstreren dat de consequenties van ongelijkheid nog ernstiger en lastiger te repareren zijn dan we eerder dachten. Ouders die onder verschillende vormen van stress te lijden hebben – financiële zorgen, problemen op het werk, een chronisch tijdgebrek – blijken alleen al door die stress niet in staat te zijn om hun kinderen geduldig, zorgzaam, competent en toegewijd te verzorgen en op te voeden. Ze besteden minder aandacht aan hun kinderen, en in hun interacties ontbreken vertrouwen en wederkerigheid.

Anders dan sociologen vroeger veronderstelden, is de opvoedingsstijl van deze ouders niet zozeer toe te schrijven aan hun specifieke ‘arbeiderscultuur’, maar eerder aan de spanningen waaronder ze leven. Hun manier van doen benadeelt de cognitieve, affectieve en sociale ontwikkeling van hun kinderen. Dat is op zich geen nieuws, maar ook hier heeft de neurobiologie een toevoeging.

Stressvolle gebeurtenissen, verwaarlozing en armoede beïnvloeden niet alleen het actuele gedrag van kinderen, maar ook de architectuur en ontwikkeling van hun hersenen. Ze krijgen moeite met leren, ze krijgen gedragsproblemen en gezondheidsproblemen. Hun vermogens om op school te presteren worden beperkt, doordat nature en nurture op een ongelukkige manier op elkaar inwerken.

Samen eten is essentieel voor de ontwikkeling van cognitief kapitaal

Opvoedingsstijlen spelen daarin een essentiële rol, en ook daarin is sprake van groeiende verschillen tussen rijk en arm. Putnam maakt dat onder andere op uit de eetgewoonten in gezinnen. Gemeenschappelijke maaltijden geven kinderen de mogelijkheid om met elkaar en met hun ouders de dingen van de dag te bespreken, en onderzoek wijst uit hoe belangrijk die momenten voor hun ontwikkeling zijn. Tussen 1975 en de vroege jaren 1990 zitten gezinnen steeds minder vaak samen aan tafel, maar daarna doet het schaareffect zich weer voor: bij de rijken stopt de afname van de gemeenschappelijke maaltijden, bij de armen worden gemeenschappelijke maaltijden nog schaarser.

Putnam zoekt een verklaring in verschillen in cognitief kapitaal: arme ouders zijn niet op de hoogte van het belang van gezamenlijk eten, rijke ouders zijn dat wel. Maar dat is niet het enige. In arme gezinnen is het leven vaak zo ingewikkeld dat samen eten geen realistische optie is. Het gevolg is dat rijke ouders zich welbewust voor de ontwikkeling van hun kinderen kunnen inzetten, terwijl arme ouders niet verder komen dan pogingen om hen te beschermen tegen het onheil dat hen van alle kanten bedreigt.

In buurten is de verantwoordelijkheid voor de kinderen verdwenen

Putnams belangstelling voor sociale contacten en voor netwerken is vooral te vinden in het hoofdstuk over buurten. In de hechte buurten in de jaren vijftig was sociaal kapitaal meer dan nu een public good. Daar was de zorg voor kinderen een collectieve verantwoordelijkheid, waarbij alle volwassenen betrokken waren. Tegenwoordig leven ouders meer op zichzelf en zijn ze meer op zichzelf aangewezen. Voor ouders met geld is dat isolement gemakkelijker op te vangen. Die zijn intensief betrokken bij de opvoeding van hun eigen kinderen, maar ze trekken zich weinig aan van het lot van andermans kinderen. Ze voelen zich niet collectief voor hen verantwoordelijk, ze zetten zich niet voor hen in. Daarop zijn overigens uitzonderingen: een rijke Latino ‘tijgermoeder’ laat zien dat etniciteit dit patroon doorkruist. Deze moeder identificeert zich wél met Latino kinderen uit lagere sociale klassen, en ze is wél begaan met hun lot.

Tussen buurten blijken grote verschillen in sociaal kapitaal te bestaan, en ook hier zijn er aanwijzingen dat deze groter worden. Rijkere Amerikanen blijken bredere en diepere sociale netwerken te hebben, met meer vertakkingen buiten hun eigen kring, met meer ‘weak ties’ en met meer goede vrienden. Armere Amerikanen leven geïsoleerder, vaak in kringen waarin iedereen elkaar kent. Hun kinderen doen minder aan sport en andere buitenschoolse activiteiten. Ze hebben een beperkter gezichtsveld, en een gebrekkig en onrealistisch beeld van wat de wereld te bieden heeft. Volwassen steunpilaren kunnen hen helpen om zich te oriënteren. Putnam geeft voorbeelden van de positieve rol die informele en formele mentoren kunnen spelen, deels in kerkelijk verband.

Putnam had systematischer kunnen analyseren

Sociaal kapitaal speelt een belangrijke rol in de groeiende ongelijkheid tussen kinderen. Daarvoor zijn door het hele boek heen aanwijzingen te vinden, maar verbanden tussen die twee blijven nogal onduidelijk. Wat merken kinderen van de veranderingen in sociale netwerken, wat merken ze van de veranderingen in interacties?

Putnam geeft wel antwoorden op deze vragen, maar wat mij betreft had hij de mooie interviews op dit punt systematischer kunnen analyseren. Nu gebruikt hij de ervaringen van rijke en arme kinderen om zijn kwantitatieve materiaal tot leven te brengen. Hij slaagt daar zeker in, maar hij legt weinig relaties tussen deze twee soorten bronnen. Zijn kwantitatieve gegevens zijn veelomvattend en ze bestrijken een groot gebied, maar ze zijn niet geschikt om de maatschappelijke trends en de ervaringen van de kinderen te verklaren. De invloed van sociaal kapitaal had daarin een verbindende schakel kunnen vormen.

Nu blijven zijn antwoorden op de vraag ‘Wat te doen?’ enorm divers. Een greep uit het brede pakket: anti-conceptie, belastingmaatregelen, sociale steunprogramma’s, on-the-job-training voor gevangen, investeringen in arme scholen en in de kwaliteit van leraren die daar lesgeven, investeringen in arme buurten. Mij lijken juist de maatregelen die bedoeld zijn om sociaal kapitaal te vergroten van groot belang, maar deze – zoals meer en betere mentoren, meer sociale activiteiten buiten school – vormen slechts een klein onderdeel van het reparatie-pakket dat Putnam voorstelt.

Rineke van Daalen is socioloog aan de UvA. Zij schrijft over de erkenning van het midden, over het vmbo en over werken na het mbo. Deze recensie verscheen eerder op haar website.