In het denken over welvaart en economische groei is de blik vaak gericht op de zeer nabije toekomst. Ik wil juist terugkijken. We zien dan hoe Nederland een langdurige periode kende van economische groei en stijging van levensstandaard, die na een periode van armoede en stagnatie inzette in de late negentiende eeuw.
Het is frappant hoe de interpretatie van de oorzaken van die welvaartsgroei in de afgelopen periode is veranderd. Tot in de jaren 1990 werd de welvaartsgroei vaak toegeschreven aan het overlegmodel, of poldermodel, waarin maatschappelijke partijen met soms tegengestelde belangen, met name werkgevers en werknemers, probeerden om samen consensus te bereiken over maatschappelijke en economische vraagstukken.
Ook maakte het brede overleg, dat karakteristiek voor Nederland leek te zijn, het mogelijk om ingrijpende institutionele veranderingen die nodig waren in het licht van nieuwe uitdagingen, succesvol door te voeren door het maatschappelijke draagvlak dat werd gecreëerd. Dat geldt voor de opgave van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog maar ook voor de fundamentele hervormingen van de jaren 1980. Het overleg bood de kans om verschillende belangen te verzoenen en zo gezamenlijk bredere, maatschappelijk gewenste uitkomsten te bereiken, complementair aan het functioneren van de parlementaire democratie.
Poldermodel onder druk
Op dit moment is niet veel meer van het poldermodel over, niet in de beeldvorming en niet in de praktijk. Het overleg is uitgehold en de positie van de institutionele vormen van overleg, zoals de Sociaal-Economische Raad of de CAO’s, is verminderd of staat onder druk. Maatschappelijk overleg en samenwerking worden steeds meer beschouwd als een aantasting van het primaat van de politiek of als een obstructie voor het vrije marktverkeer.
Nu wordt het marktmodel gezien als de drijvende kracht achter de welvaartsgroei. Waar er nog gepolderd wordt, wordt het eerder beschouwd als handjeklap, platvloerse uitruil van uiteenlopende wensen of achterkamertjespolitiek. Hoe heeft deze verandering zo snel kunnen plaatsvinden?
Groei kwam tot stand in een gemengde economie
Hiervoor moeten we met name kijken naar de inrichting van de economie. Alhoewel we vaak kijken naar de output van de economie (goederen, producten, diensten) wordt het fundament van de economie gevormd door de drie inputfactoren: grond, arbeid en kapitaal, de bouwstenen van alle menselijke activiteit.
Tijdens het grootste deel van de twintigste eeuw was de markt niet dominant bij de toewijzing van grond, arbeid en kapitaal. Allereerst was er een grote rol van de staat, net als nu. Daarnaast was familie belangrijk. Denk aan vele tienduizenden boerenbedrijven, gezinsbedrijven, die grond in eigendom hadden en uitwisselden via erfenis, die kapitaalgoederen zelf bezaten en inzetten, en die arbeid verdeelde binnen het eigen gezin. De inputfactoren hielden ze in eigen hand; alleen de output brachten ze op de markt. Hetzelfde gold voor de talrijke ambachtslieden die zelf beschikten over hun kapitaalgoederen en zelf beslisten hoe ze hun arbeid inzetten.
Daarnaast was er, en zeker ook in Nederland, een zeer sterke rol voor coöperaties (in allerlei sectoren, inclusief banken, verzekeringsbedrijven), woningbouwcorporaties en verenigingen - zeer krachtige organisaties die vanaf het einde van de negentiende eeuw waren opgekomen, en die een belangrijke rol vervulden in de allocatie van grond, arbeid en/of kapitaal.
Door hun opkomst, en de groeiende rol van de staat, werd in de eerste helft van de twintigste eeuw de rol van de markt aan de inputkant sterk ingeperkt. Pas in de jaren 1980 of 1990 is de markt opnieuw dominant geworden. De groei van brede welvaart in Nederland is in belangrijke mate dus niet tot stand gekomen binnen een volle markteconomie, maar in een gemengde economie met een relatief beperkte rol van de markt.
Marktdominantie in de jaren 1980-1990 was ingrijpend
De overgang naar marktdominantie in de jaren 1980-1990 heeft ingrijpende gevolgen gehad. Binnen de bedrijven zien we een sterke opkomst van nadruk op de economische waarde voor de aandeelhouders. Onderzoek laat zien dat in Nederland deze verandering relatief sterk is geweest. Steeds meer overvleugelde het Angelsaksische concept van ‘shareholder value’ het Rijnlandse concept van ‘stakeholder value’, waarbij belangen van werknemers, consumenten en andere betrokkenen, en zelfs die van de samenleving als geheel, even zwaar wogen als die van de aandeelhouders.
Het effect wordt nog versterkt als die aandeelhouders binnen het Angelsaksische model een steeds kleinere groep worden, van top-vermogenden, of die via hedge funds opereren, en die bedrijven kunnen dwingen tot koerswijziging. Dit geldt ook voor coöperatieve organisaties, corporaties en verenigingen, die zich zijn gaan omvormen tot marktpartijen, en zelfs publieke organisaties zijn zich sterker gaan oriënteren op het marktmodel. Dit holt het fundament van overleg binnen deze organisaties uit.
Onderzoek van gedragswetenschappers laat zien dat het toenemende marktdenken bovendien ook effect heeft op het individuele gedrag. Zowel experimentele studies als veldonderzoek naar verschillende soorten bedrijfsculturen in organisaties laten zien dat de marktfocus leidt tot meer competitie en zelfs tot onethisch gedrag. Omdat de impliciete boodschap is dat alleen het eindresultaat telt en niet de manier waarop je die uitkomst bereikt.
Uitgehold fundament voor overleg
Dominantie van de markt en overleg zijn moeilijk te verenigen. Te meer omdat de tegenkrachten van buiten de markt moeten komen en niet in het marktsysteem zelf zijn ingebouwd. Dit in tegenstelling tot de andere allocatiesystemen (staat, familie, coöperatie, vereniging), die zulke tegenkrachten wel zelf faciliteren of zelfs organiseren, zoals door inspraak, overleg of kiesrecht.
De enige tegenkracht die bij de uitholling van het maatschappelijke middenveld nog overblijft, is de parlementaire democratie. Maar die staat in toenemende mate machteloos tegen de dominantie van markteconomie en de bijbehorende mondialisering, het vrije verkeer van kapitaal en de invloed van vermogensbezitters.
Dit komt op een moment dat er, meer dan ooit eerder, een fundamentele aanpassing van de maatschappelijke en economische spelregels nodig is. Om deze uitdagingen aan te kunnen, of er zelfs ons voordeel mee te doen, moet een samenleving het vermogen hebben om tijdig bestaande regels, patronen, organisaties en maatschappelijke systemen om te vormen. Dit vraagt juist om samenwerking en overleg, die in de huidige dominantie van de markteconomie onder druk komen te staan.
Herwaardering voor traditie
Misschien vormt dit besef inspiratie om te kijken naar de eerdere traditie van overleg en samenwerking. De te exclusieve, ver doorgeschoten focus op de markteconomie los te laten en ruimte te bieden voor nieuwe institutionele vormen om grond, arbeid en kapitaal samen te brengen en te verbinden met nieuwe vormen van ondernemerschap. Door meer economische en juridische ruimte te geven aan associaties, coöperaties en verenigingen. Door ZZP’ers meer kansen te geven zich te verenigen. Door Winner Takes All-sectoren anders in te richten, bijvoorbeeld in corporaties of coöperatieve platforms. Misschien ook door de kartelwetgeving en het mededingingsrecht ruimhartiger te interpreteren en alleen te benutten voor het bestrijden van uitwassen. Door het dogma van het vrije verkeer van kapitaal en arbeid, zoals gehanteerd door de EU, nog eens goed op zijn merites te beoordelen.
Laten we ons realiseren dat er meer is dan alleen de markt (het economische domein) en de parlementaire democratie (het politieke domein). Daartussen ligt een rijk scala aan organisatievormen, dat in belangrijke mate aan de basis lag van de brede welvaart die we ons in de twintigste eeuw hebben verworven.
Bas van Bavel is hoogleraar Transities van Economie en Samenleving aan de Universiteit Utrecht en verbonden aan SCOOP. Onlangs verscheen van hem bij uitgeverij Prometheus De onzichtbare hand – Hoe markteconomieën opkomen en neergaan.
Foto: Huub Zeeman (Flickr Creative Commons)