Internet en social media zijn ook een verbindende factor

Sociale media worden met argusogen bekeken, omdat ze sociale cohesie zouden ondermijnen, aangezien er geen direct menselijk contact is. Maar is dit wel zo? Uit recent onderzoek blijkt dat groepsidentiteit en sociale integratie - bijvoorbeeld van mensen met een stigma - juist sterker kunnen worden dan bij face to face communicatie.

Een hardnekkig stereotype is ontstaan dat sociale media ironisch genoeg sociale cohesie ondermijnen. Denk aan de avondmaaltijd waar de kinderen, (maar misschien ook de ouders) naar hun mobieltje zitten te staren. Of niet meer samen voor de buis zitten met het gezin, gevolgd door de gesprekken, ook met vrienden en collega’s de volgende dag.

Dit idee is niet alleen een stereotype, maar leek in onderzoek bevestigd te zijn. Een groot thema van bijvoorbeeld Sarah Kiesler, een van de pioniers van onderzoek naar computergestuurde communicatie, was hoe asociaal dit medium kan zijn in vergelijking tot face-to-face communicatie. Kiesler en haar collega’s zagen computergestuurde communicatie, wegens de anonimiteit en beperkte mogelijkheden in het uiten van emoties, als een omgeving waarin alle sociale remmen en normen afwezig zijn en waar, zonder sociale controles, alles los gaat en men terugkeert naar basisinstincten.

Kinderporno en gaming

Erger nog, het internet brengt allerlei verleidingen met zich mee. ‘Awash with porn’ wordt vaker gehoord; een middel voor het uitwisselen van kinderporno, ook op het ‘darknet’; de vrees dat ‘grooming’, ook in combinatie met ander sociale media, gestimuleerd wordt. Grooming hoeft niet alleen seksueel getint te zijn: het internet is een kanaal waar radicalisering en criminele activiteiten bewerkstelligd worden zoals nooit tevoren.

Problemen voor kwetsbare mensen worden vaak versterkt door de ongecontroleerde inhoud die ze treffen op Instagram en Facebook, en het lijkt alsof deze nieuwe bedrijven onder het mom van individuele vrijheid geen verantwoordelijkheid willen nemen om politieagent te spelen. Ook verslaving aan gokken en gaming kan voor sommigen de normale face to face wereld overnemen, waar de slachtoffers in hun internet ‘caves’ nauwelijks het daglicht zien.

Het internet zelf wordt gezien als een erkende verslaving op zich, met slechte consequenties voor onze ‘normale’ sociale relaties. Kortom, de technische mogelijkheden leiden tot nieuwe sociale problemen, of problemen op een nieuwe schaal. Vrijheid is niet altijd blijheid, en de vrijheid van de nieuwe media lijkt de slechte neigingen van de mens te versterken of een ongeremde uitdrukking te geven.

Het lijkt er dus wel op dat de nieuwe media ons minder sociaal verbonden en zelfs meer asociaal maken. Zo gezien is de morele paniek enigszins begrijpelijk.

Maar zijn deze media wel minder sociaal?

Maar het is nog de vraag of dit beeld klopt. En zo ja, of dat komt doordat deze media ‘minder sociaal zijn’, zoals Kiesler en anderen oorspronkelijk betoogde? Daarnaast, is het zo dat minder sociaal verbonden noodzakelijkerwijs asociaal wordt? Zulke claims zijn sterk te betwijfelen.

Om te beginnen, het is zeer de vraag of de beperkte sociale informatie-argumentatie nog klopt. De nieuwe media, en met name sociale media, heeft de bandbreedte zo snel vermenigvuldigd (4G, 5G met skype, face time, etc) dat het zeer de vraag is of gebrek aan sociale informatie, zoals gezichtsuitdrukking en intonatie, tegenwoordig zo relevant is.

Een kind is op de telefoon vaak bezig met vrienden

Bij e-mail en andere internetactiviteiten blijven visuele anonimiteit en sociale isolatie weliswaar aanwezig. Maar ook hier resteert de vraag of dit asociale consequenties heeft. Het idee dat we zonder sociale controles terugkeren naar een soort primitieve staat is niet alleen pessimistisch maar ook niet gegrond in de wetenschap. Dit was ooit de vrees van Hobbes in de Middeleeuwen, maar het blijkt dat de mens toch een sociaal wezen bij uitstek is en van oorsprong (ook evolutionair gezien) en niet alleen onder toezicht van anderen.

De menselijke behoefte om ergens bij te horen, is zeer sterk. Hierdoor moet men rekening houden met de reputatie in de eigen groep of kring. Een kind in de slaapkamer is op zijn mobiel of tablet vaker bezig met vrienden. Dat sommigen dit zien ten koste van de familie (en wellicht dus ‘family values’), is dus voor een deel een waardeoordeel. Dat we vaker online zijn, kan ook worden gezien als een verhoging van sociale activiteiten, en nu meer dan ooit bepaald door eigen keuze. Internet en sociale media vormen zo bezien dus ook een verbindende factor.

Zwakke verbindingen zijn vaak een bron van steun

Hier wordt vaker een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde sterke en zwakke verbindingen. Je kunt dus je familie zien als voorbeeld van een sterke verbinding, en onbekende contacten via het web als zwakke. Hier ligt ook vaak een impliciet waardeoordeel. Familie, en dus sterke verbindingen, zijn toch belangrijker en moeten dus niet ondermijnd worden ten koste van oppervlakkige contacten, toch?

Maar het is niet altijd het een of het ander: zwakke verbindingen kunnen vaak een bron van steun en solidariteit zijn, en je sociale netwerk uitbreiden; er zijn ook vaak duidelijk pro-sociale normen om anderen te helpen met expertise op bepaalde onderwerpen. ‘The kindness of strangers’, zonder eigen belang, is toch sterk bewijs voor onze sociale natuur? Bovendien zijn er duidelijke regels ofwel ‘netiquette’ om je ook op het web sociaal te gedragen.

Met een stigma is contact op internet minder moeilijk

Dit brengt mij op een nog fundamenteler punt, namelijk of het werkelijk waar is dat de relatieve anonimiteit van cyberspace, werkelijk minder sociaal is of asociale neigingen in de hand werkt. Samen met anderen heb ik gesteld (anders dan onder andere Kiesler) dat wanneer mensen zich in een anonieme of geïsoleerde situatie verkeren, dat ze juist sterker leunen op hun sociale normen en sociale identiteiten (Spears, 2017).

Het gebrek aan sociale informatie kan er dus voor zorgen dat men anderen, en ook zichzelf, minder snel ziet als individu (met allerlei individuele belangen en kenmerken) maar als uitwisselbaar lid van een groep of gemeenschap, met gemeenschappelijke belangen. Met andere woorden, in tegenstelling tot wat Kiesler oorspronkelijk beweerde, kunnen groepsidentiteit en sociale normen on-line sterker worden dan bij face-to-face communicatie. Dit blijkt ook uit ons onderzoek. En als men er later achter komt dat online kennissen diverser zijn (‘online no-one knows you’re a dog’), kan dit ook positieve sociale consequenties hebben voor sociale integratie.

Het internet is dus ook een kanaal waar mensen met een stigma, en vooral wanneer zo’n stigma niet zichtbaar is, contact met elkaar kunnen leggen, op een manier die wellicht eerder heel moeilijk was, denk aan lhbti’ers.

Social media kunnen een game changer zijn

Concluderend, de razendsnelle technologische ontwikkelingen in de nieuwe media in het digitale tijdperk kunnen duidelijk negatieve effecten hebben, maar de (positieve) sociale consequenties zijn wellicht onderschat.

Sociale media vormen een spiegel en wellicht ook een vergrootglas van een al bestaande sociale realiteit.  Maar het is ook duidelijk dat deze media een ‘game changing’ effect kunnen meebrengen. We moeten dus altijd naar de interactie van deze twee kanten kijken om er bewust van te zijn hoe deze ontwikkelingen vorm krijgen om de effecten die ze hebben te kunnen begrijpen.

Russell Spears is faculteitshoogleraar psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, en SCOOP-boardlid.

 

Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)