Overheid vertilt zich aan banenafspraak, hoe kan dat?

De overheid heeft het afgelopen jaar te weinig mensen aangenomen met een arbeidsbeperking. Maar het te simpel om te zeggen dat de overheid zich onvoldoende inspant, schrijft Leontine Treur van de Rabobank. Al kan het wel beter.

In navolging van het Sociaal Akkoord van 2013 beloofde de overheid om 6.500 extra banen te scheppen voor eind 2016, maar het aantal bleef steken op iets meer dan de helft (3.600). De overheid creëerde de afgelopen drie jaar 2.900 banen te weinig voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze tegenvallende resultaten zijn eind juni bekend gemaakt. Werkgevers in de private sector deden het veel beter: zij gaven voor eind 2016 maar liefst 19.000 mensen met een arbeidsbeperking een baan, terwijl de marktsector een doelstelling had van 14.000 banen.

Overheid vervult zijn voorbeeldfunctie niet

De score van de overheid is teleurstellend. De publieke sector is een grote werkgever. Bovendien heeft de overheid een voorbeeldfunctie en daarom mogen we verwachten dat zij vooral in de eerste jaren juist een extra inspanning levert. Het lijkt dus logisch dat de overheid in de eerste fase ook een flink deel van de totale banenafspraak –6.500 van de in totaal 20.500 banen- voor haar rekening neemt.

Toch is het iets te kort door de bocht om direct te concluderen dat de overheid zich onvoldoende inspant. Want het is lastiger om banen te creëren in sectoren die krimpen dan in sectoren die groeien.

Weinig laaggeschoold werk in de publieke sector

Ook is de match tussen de aard van de werkzaamheden en de aard van de beperking in de publieke sector vaak lastiger. Iemand met een auditieve of lichte verstandelijke beperking is nu eenmaal gemakkelijker inzetbaar als keukenhulp, assemblagemedewerker of magazijnmedewerker dan als onderwijsassistent of politieagent.

Natuurlijk zijn er functies te creëren bij de gemeente; denk aan medewerkers van de plantsoenendienst of bewaakte fietsenstalling. Maar alles bij elkaar is er in de publieke sector gewoonweg minder laaggeschoold en laagbetaald werk voorhanden dan in sectoren als handel, horeca, industrie, bouwnijverheid en transport. En wie in de kantine van een ministerie werkt of schoonmaakt op het gemeentehuis, telt niet mee want staat niet op de loonlijst van de overheid, maar is ingehuurd door het schoonmaakbedrijf of de cateraar.

Overheid kan wel verschil maken in zijn aanbestedingsbeleid

De overheid kan wel bij aanbestedingen of contractonderhandelingen met toeleveranciers, zoals facilitaire dienstverleners, bedingen dat de leverancier mensen met een beperking aanstelt. Zo kan de overheid aanjager zijn voor meer werk voor mensen met een arbeidsbeperking in het bedrijfsleven. Datzelfde geldt ook voor werkgevers in commerciële sectoren met vooral hoogopgeleiden, zoals financiële dienstverleners of bedrijven in de informatie- en communicatiesector.

Duurzame groei is nodig

Je zou kunnen stellen dat het niet zo belangrijk is waar de resultaten precies worden behaald, als ze maar worden gehaald, linksom of rechtsom. Wat telt is dat er voor eind 2016 in totaal ruim 22.500 banen zijn gecreëerd voor mensen met een arbeidsbeperking. Toch is daar nog wel wat op af te dingen.

Of het bedrijfsleven ook op de lange termijn zo succesvol is in het creëren van banen voor mensen met een arbeidsbeperking moet nog blijken. Vaak gaat het om tijdelijke of uitzendcontracten. Als deze mensen na een jaar weer op straat staan, zijn ze terug bij af. En als dezelfde groep van 20.000 ieder jaar ergens anders aan de slag gaat, wordt de totale doelstelling van structureel 125.000 mensen eind 2025 ook niet gehaald.

Mensen met een lichtere arbeidsbeperking vallen buiten de boot

Tenslotte is de regeling vrij stringent en bevat zij mogelijk zelfs perverse prikkels. De Wet Banenafspraak rekent alleen mensen die wel kunnen werken maar door hun beperking niet in staat zijn om zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen tot de doelgroep. Het UWV neemt hen op in het doelgroepregister. Eind 2016 stonden er een kleine 213.000 mensen in dit register. Veel van hen werkten voorheen bij een sociale werkplaats.

De veel grotere groep mensen met een arbeidsbeperking die wel in staat wordt geacht om het minimumloon of (iets) meer te kunnen verdienen, is ‘te goed’ en valt buiten de banenafspraak. Zij zijn nu moeilijker te plaatsen. Er zijn zelfs signalen dat er sprake is van verdringing: een niet-doelgroeper met een beperking wordt vervangen door iemand die wel in het doelgroepregister staat. Bij de huidige banenafspraak of een toekomstig verplicht quotum is deze groep dus niet gebaat.

Leontine Treur werkt als econoom bij RaboResearch Nederland. Dit artikel is eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad, 8 juli 2017.

Foto: Pieter Morlion (Flickr Creative Commons)