Pas nieuwe flexwet aan

De flexwet die op 1 juli van het afgelopen jaar inging, doet niet wat ie moet doen. Jongeren in het bijzonder krijgen niet eerder een vast contract, maar moeten juist eerder op zoek naar een nieuwe baan. Hoog tijd voor een noodverband.

Tussen Kerst en Nieuw werd in een radioprogramma van de publieke omroep over de top 2000 door de presentator aan zijn gast gevraagd waarom ze afscheid ging nemen. Het betrof een programmamedewerkster die uitlegde dat ze weg moest door de nieuwe flexwet. Beiden kwamen tot de conclusie dat deze wet kennelijk de bedoeling had om mensen te helpen, maar dat de minister het niet goed had begrepen. De wet bereikte het tegendeel, namelijk het onvrijwillig opstappen van deze jonge vrouw die graag bij de radio had willen blijven werken.

De minister in kwestie is Lodewijk Asscher, die in een recordtijd afspraken die werden gemaakt in het kader van het Sociaal Akkoord van april 2013, heeft omgezet in de Wet werk en zekerheid. Die wet ging in op 1 juli van het afgelopen jaar. De avond ervoor was de minister te gast bij de verenigingen van arbeidsrechtadvocaten die een congres aan de inwerkingtreding van de wet wijdden. Hem werd gevraagd of hij wel zeker wist dat de wet haar doel zou gaan bereiken: enerzijds vaste arbeidscontracten minder vast, daardoor meer mensen aan het werk, en anderzijds minder flexibele contracten. Er was immers op het wetsontwerp nogal wat kritiek gekomen van diverse kanten, waaronder de wetenschap, mede vertegenwoordigd door ondergetekende. En eerder was de inwerkingtreding van de kernbepalingen van de wet uitgesteld door een amendement van de Kamerleden Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, nota bene van regeringspartij VVD, en Van Weyenberg. De minister antwoordde dat hij het niet wist, maar het wel aannam en hoopte en dat je zo’n wet een jaar of vijf de kans moet geven.

Nieuwe flexwet geeft meer onzekerheid

Inmiddels worden de signalen steeds sterker dat de wet er niet toe leidt dat mensen, jongeren in het bijzonder, vaker en eerder een vast contract krijgen, maar dat zij juist eerder op zoek moeten naar een nieuwe baan. Meer onzekerheid dus. Een enquête van Nieuwsuur in december jongstleden onder leden van de genoemde verenigingen van arbeidsrechtsadvocaten leverde op dat een ruime meerderheid (65 procent) waarneemt dat werkgevers terughoudend zijn om mensen in vaste dienst te nemen vanwege het nieuwe ontslagrecht. De toelichting van de advocaten windt er geen doekjes om. ‘Slechte wet, flexibel is flexibeler geworden en vast nog vaster.’ Als er al mensen vast worden aangenomen zijn het vooral hoogopgeleiden, zegt 42 procent van de advocaten, die concluderen dat de wet de tweedeling op de arbeidsmarkt versterkt. Deze enquête bevestigt de resultaten van eerdere enquêtes en voorspellingen, en van diverse masterstudenten die ik heb begeleid. En in de meeste recente cijfers van het CBS, over het derde kwartaal van 2015, zien we een verdere doorgroei van flexcontracten. Ten slotte is het een veeg teken dat de werkloosheid in Nederland in verhouding tot vergelijkbare landen zo langzaam afneemt.

Hoe kan dit nu? Waarom is de ‘law in the books’ zo anders dan de ‘law in action’? De nieuwe wet bepaalt dat werknemers voortaan maximaal drie tijdelijke contracten mogen krijgen in een periode van twee jaar, waar dat eerst drie jaar was. Dat wordt de ketenregeling genoemd. Bovendien mag een werkgever iemand pas weer opnieuw een tijdelijk contract aanbieden als deze persoon een periode van zes maanden niet voor hem heeft gewerkt. Dat was voorheen drie maanden. Verder is de hoogte van de ontslagvergoeding afgetopt, maar moeten werkgevers alle werknemers die twee jaar in dienst zijn een zogenoemde transitievergoeding betalen.

Veel werkgevers nemen binnen twee jaar afscheid van hun tijdelijke werknemers

De combinatie van deze bepalingen leidt er toe, anders dan de minister had gehoopt, dat veel werkgevers binnen twee jaar afscheid nemen van hun tijdelijke werknemers, niet zelden tegen wil en dank. De tegenwerping kan natuurlijk zijn dat dit allemaal slechte werkgevers zijn, die geen gehoor geven aan de wens van de minister om vaste contracten aan te bieden. Natuurlijk zijn er werkgevers die opereren aan de rafelranden van de arbeidsmarkt, maar dat is niet de meerderheid. Werkgevers, in de private maar zeker ook in de publieke sector hebben te maken met structurele onzekerheid. Dat komt in de publieke sectoren door de bezuinigingen, reorganisaties en decentralisaties die het kabinet zelf in het leven heeft geroepen.

Maar in de markt is de crisis toch voorbij? Ook dat is te simpel geredeneerd. Onder de schaduw van de crisis is de economie ingrijpend veranderd. Bedrijven opereren in een netwerkeconomie waarin de (internationale) concurrentie moordend is en waarin ‘time to value’, aanpassingsvermogen en flexibiliteit van levensbelang zijn. Kan er dan niet meer met contracten voor onbepaalde tijd worden gewerkt? Jawel, maar dan zou dat contract ingrijpend en tijdig moeten zijn gemoderniseerd. Dat is in Nederland de afgelopen zeventig jaar juist niet gebeurd en ook de nieuwe wet realiseert dat onvoldoende. Het ontslagrecht is vooral ingewikkelder geworden en de praktijk gaat haar eigen weg. De wet is als een steen die je in een bergbeekje legt: rond die steen stroomt het water alleen maar harder.

Laten we de wet snel en tijdelijk aanpassen

De minister heeft de kamer toegezegd de wet in 2020 in zijn geheel te evalueren en de bovengenoemde ketenbepaling binnen drie jaar. De politiek zou het niet zo lang moeten aanzien, met name in het belang van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt. Het is geen kwestie van wennen dóór de praktijk, maar van het onderkennen ván de praktijk. Mijn voorstel is om de wet snel en tijdelijk aan te passen – een noodverband om meer schade te voorkomen. Dat kan het eenvoudigst door de wachttijd tussen ketens weer terug te schroeven van zes naar drie maanden, en eventueel ook de periode dat tijdelijke contracten mogen worden afgesloten te herstellen naar drie jaar. Ook zou de transitievergoeding op maandbasis kunnen worden toegekend en opgespaard. Die tijdelijke maatregelen zouden ook aan cao-partijen kunnen worden overgelaten, maar niet te verwachten is dat dit in alle sectoren even snel zal gaan en het helpt werkenden zonder cao niet.

In deze bezinningsperiode kunnen dan structurele hervormingen in gang worden gezet, zoals het terugbrengen van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte tot zes weken, net als in Duitsland, de verlaging van de belasting op arbeid, het bieden van meer ruimte aan de rechter in ontslagzaken, het doorontwikkelen van een werk-naar-werk-infrastructuur voor iedereen, verbetering van de toegang van flexwerkers tot scholing en ontwikkeling, sociale zekerheid, hypotheken en leningen en het toekennen van volwasseneminimumloon vanaf 18 jaar. Reculer pour mieux sauter.

Ton Wilthagen is hoogleraar arbeidsmarkt aan de Tilburg University.

Afbeeldingsbron: Makelessnoise (Flickr Creative Commons)