Politieke kortademigheid bedreigt wetenschappelijke vrijheid

De grote sociale vraagstukken van deze tijd vragen om een zorgvuldige wisselwerking  tussen politiek en wetenschap. Probleem is echter dat er vooral fact free politics wordt bedreven. Wil de wetenschap meer tot zijn recht kunnen komen, dan moet de politiek haar meer tijd en vrije ruimte bieden.

Wetenschappers hebben heel verschillende ervaringen met de belangstelling voor hun onderzoek binnen het openbaar bestuur, met de mate waarin hun wetenschappelijke inzichten welkom waren en met het inlevingsvermogen van hun opdrachtgevers. Zonder het thema systematisch te hebben onderzocht, durf ik hier wel enkele algemene inzichten te ventileren.

Politici winkelen selectief in wetenschappelijk onderzoek

De ambtelijke organisatie heeft over het algemeen een open, professionele houding als het om beleidsrelevant onderzoek gaat. Zeker, ambtenaren zijn niet altijd een neutrale afnemer van dat onderzoek en vragen zich vaak af of hun politieke bazen wel gelukkig worden van hetgeen wordt aangereikt. Desondanks gunnen ze de onderzoekers vaak de tijd om toelichting te geven en proberen ze de consequenties voor de beleidsontwikkeling te doordenken.

Voor ministers en Tweede Kamerleden geldt deze professionele zakelijkheid helaas niet. Menig onderzoeker heeft tot zijn schrik moeten vaststellen dat er volstrekt selectief in zijn werk wordt gewinkeld en niet zelden conclusies worden getrokken, die met het gepresenteerde onderzoek maar een vage verwantschap tonen. En wanneer de hype van de publicatie af is, heerst er vaak een diep stilzwijgen.

De onderzoeker wil zijn kennis vergroten, inzicht verkrijgen en door systematisch onderzoek bijdragen aan de ontwikkeling van de theorie op zijn vakgebied. En hoewel hij de maatschappelijke betekenis ervan nooit onderschat en door financieringsstromen ook wel wordt gedwongen toegepaste wetenschap niet te schuwen, heeft het inzicht verwerven een waarde op zichzelf. Ook vandaag klinkt de beleidsmaker Marx’s aforisme als muziek in de oren: die Philosophen haben die Welt nur verschieden interpretiert, es kommt aber darauf an, sie zu veränderen. En in hun ijver met politiek gemotiveerde interventies gewenste maatschappelijke verandering tot stand te brengen, is het ene wetenschappelijke inzicht nu eenmaal meer welkom dan het andere. Wie David Halberstam’s ‘The best and the brightest ‘ (her)leest’, beseft dat keuzes maken in het politieke domein en wetenschappelijk inzichten niet per definitie een gelukkig huwelijk vormen.

Steeds grotere afstand tussen burger en overheid 

Wat de relatie tussen politiek en wetenschap de afgelopen decennia extra kwetsbaar heeft gemaakt, is het verschil in cultuur tussen de professionele verticale organisaties waarmee ons land wordt bestuurd en de horizontale netwerken waarin burgers verkeren. De dynamiek van de publieke ruimte heeft de ordentelijke productie van ideeën en beleid in de verticale wereld van karakter doen veranderen. Regeren is reageren geworden. En de stemmingswisselingen in de publieke ruimte bepalen de mogelijkheden voor het openbaar bestuur om de feiten te laten spreken. Als Europa in de publieke ruimte samenvalt met ‘bureaucratie’ is het niet eenvoudig aandacht te vragen voor de bijdrage die de Europese samenwerking levert aan de economische groei. Als het oordeel over de jeugdzorg vooral wordt afgemeten aan de impact van het laatste gezinsdrama, dan komen wetenschappelijke onderzoekers op nog grotere afstand van de beleidsontwikkeling dan zij op grond van fundamentele rolverschillen toch al staan.

De verticale instituties kunnen in de horizontale wereld maar met moeite het vertrouwen behouden. Ze lijken vaak reuzen op lemen voeten. De gangbare verbinding tussen de horizontale  en de verticale wereld hapert. Politieke partijen hebben het moeilijk als het volk zich vooral zelf wil vertegenwoordigen. Slechts 2,5 procent van de volwassen Nederlanders is lid van een politieke partij en slechts 10 procent van die groep is ook daadwerkelijk actief. De dynamiek van de publieke ruimte leidt tot kortademige politiek en tot debatten met een hoog ADHD-gehalte. Waar grondige analyses van maatschappelijke ontwikkelingen tijd kosten en vrije ruimte om de feiten te laten spreken, leidt de snelkookpan van de politiek eerder tot ‘quick and dirty’ onderzoek en advies dan tot ruimte voor fundamentele research.

Samenhangend wetenschapsbeleid ontbreekt ten ene malen

De politieke sturing van wetenschappelijk onderzoek draagt de sporen van deze kortademigheid. Van een doordachte maatschappelijke strategie, van een samenhangend wetenschapsbeleid, is al decennia lang geen sprake. Het topsectorenbeleid is een riskante onderneming met een sterk eenzijdige keuze voor het snelle rendement. Hoe belangrijk kansrijk onderzoek voor de modernisering van onze economie ook is, het onderschat de betekenis van alfa – en gammawetenschappen voor wat toch ooit een sustainable society zal moeten worden.

We vragen een steeds hogere productiviteit van werknemers, maar ontwikkelen weinig visie op werk en arbeidsmarkt voor mensen, die beperkt zijn in hun mogelijkheden. We worden ouder en kunnen langer productief zijn, maar de consequenties van fundamentele demografische verschuivingen worden maar moeizaam overzien. Medische technologie stelt ons voor een reeks van ethische vraagstukken. De kostenontwikkeling in de zorg vraagt een brede en diepe kennis van de verhouding tussen collectieve arrangementen en het dragen van eigen verantwoordelijkheid.

En dit zijn dan nog slechts enkele vraagstukken waar de kennis van de sociale wetenschappen hard bij nodig is. De financiering van dat onderzoek dringt veel onderzoekers naar vormen van toegepast onderzoek. Het duurt niet lang meer eer dat universiteiten hun onderzoekers moeten beschermen tegen geldstromen die afleiden van de wezenlijke taak van wetenschappelijk onderzoek: inzicht vergroten, voortbouwen aan theorievorming en zorgen voor een goede vervlechting naar het onderwijs.

Jacques Wallage is bijzonder hoogleraar Integratie en Openbaar Bestuur aan de Rijksuniversiteit Groningen en tevens voorzitter van de Raad voor het Openbaar Bestuur. Dit artikel is gebaseerd op zijn inleiding over de relatie tussen sociologie en beleid voor het 15de lustrum van de Groningse sociologie. De volledige tekst is hier te lezen.