Professionals ten prooi aan onzekerheden

Onder de noemer ‘evidence based keurslijf’ wordt op deze site verwoed gediscussieerd over wat een goede beroepskracht maakt. Verbazend: het lijkt daarbij voornamelijk te gaan over de vraag hoe tot evidence based practices te komen.

De Amerikaanse socioloog Eliot Freidson ontwikkelde op basis van zijn onderzoek naar medische beroepen een ideaaltype van ‘de professie’. Hij presenteert ‘professionalism’ als een derde logica om arbeid te organiseren, naast die van de markt en de bureaucratie. Aan de basis van een professie staat volgens Freidson een kennisrepertoire, of een body of knowledge and skill. Het ontwikkelen van evidence based practices, bewezen methodieken dus, kunnen we zien als een poging dit kennisrepertoire te ontwikkelen. De vraag is echter of zulke practices geschikte kennis opleveren voor de sociale sector.

What works?

De gedachte lijkt eenvoudig: bewijs dat een methode of interventie werkt, ofwel de boogde effecten behaalt, en je toont de waarde van de methode aan. In de praktijk blijkt dit evidence based-principe voor sociale interventies echter lastig. Professionele kennis heeft namelijk een inherent dubbelzinnig karakter. Enerzijds gaat het om technische kennis die moet leiden tot aantoonbaar resultaat en effectieve taakuitvoering, die los staat van het individu of organisatie.

Anderzijds vereist professioneel handelen juist ervaringskennis en beoordelingsvermogen. Hier gaat het om een vertaling en interpretatie van de technische kennis naar een specifieke situatie. Dit vereist ervaring en persoonlijk inzicht, ‘tacit knowledge’ genoemd. Juist dit deel van het professioneel handelen laat zich in het geval van de sociale sector niet codificeren naar regels, procedures of protocollen (WRR 2004).

Uit interviews die ik hield met activiteitenbegeleiders van drie verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen en één besloten Jeugdzorg-instelling kwam een ambivalente houding tegenover technische kennis naar voren. Deze professionals onderkennen wel het nut om situaties te definiëren omdat dit inzicht geeft, maar ervaring oogst meer waardering. Zo zegt een begeleider: ‘Ik vind het heel prettig als collega’s wat langer op de groep hebben gewerkt, dat ze weten hoe deze jongeren reageren’. De door mij gesproken professionals zijn van mening dat in de uitvoering van hun werk kennis ondergeschikt is aan ervaring: ‘Als je echt wilt uitblinken, denk ik dat je dat in geen enkel vak uit boeken leert.’

Een bewezen keurslijf?

Het gevaar bestaat dat een kennisrepertoire dat is opgebouwd uit evidence based practices te weinig oog heeft voor het dubbelzinnige karakter van professionele kennis wanneer het gebaseerd is op (geleende) technische kennis. Wanneer beleidsmakers met het oog op beheersing van de kosten te strakke regels, procedures en protocollen formuleren, alleen gebaseerd op technische kennis, ontkennen ze daarmee de waarde van ervaring voor de vertaalslag naar de praktijk. De professional kan de methoden als beklemmend ervaren, aangezien zijn persoonlijke tacit knowledge niet erkend wordt.

Niet alleen kan een dergelijk ‘evidence based keurslijf’ de professional beklemmen in zijn vrijheid, maar ook beperken in zijn effectiviteit. Uit onderzoek van Menger (2010) blijkt het belangrijk dat een professional zelf ook de verwachting heeft dat een aanpak effect heeft. Er lijkt sprake van een self-fullfilling prophecy. Het is dus van belang dat sociale professionals zich sensitief en open opstellen voor kritiek op hun kennisbasis, zodat deze in ontwikkeling blijft.

Professionele bezieling is belangrijk

Naast dit open kennisrepertoire is er volgens Freidson een nog belangrijke peiler waarop professionaliteit berust, namelijk een professionele ideologie. Freidson noemt dat ook wel de ‘soul of professionalism’, ofwel een roeping waaraan de professional gehoor geeft een waarmee hij zich committeert aan een ideologie.

Uit mijn onderzoek bleken professionals juist moeite te hebben met het articuleren van zo’n ideologie, en met uit te leggen waarom hun werk van belang was. Sommigen ervaren hun werk inderdaad als een roeping, maar de vraag wat ze ermee willen bereiken vonden ze lastig om te beantwoorden. Zo kreeg ik bijvoorbeeld het antwoord: ‘Om de jeugd iets bij te brengen. Om ze iets mee te geven’. Wanneer ik vroeg om dat ‘iets’ nader toe te lichten kon de persoon in kwestie dat niet goed uitleggen.

Hebben we hier dan te maken met onbezielde professionals? Zo erg lijkt het niet te zijn. Maar zoals Nathalie Grahame eerder op deze site  stelde hebben we wellicht te maken met onzekere professionals. Terecht betoogt zij dat deze onzekerheid meer geëxploreerd mag worden. In mijn onderzoek heb ik juist dit gedaan.

Onzekerheden van de professional

Een eerste onzekerheid wordt veroorzaakt door het publieke debat over normen en waarden. Daarin wordt te weinig duidelijk over een gedeelde moraal en het daarbij horende mandaat. Dat veroorzaakt morele onzekerheid, en kan leiden tot verlamming van de professional.

Een tweede onzekerheid wordt veroorzaakt door de onzekere status van professionals. De genoemde activiteitenbegeleiders in de jeugdzorg bijvoorbeeld worden soms ingezet om vrije uren in te vullen wanneer het reguliere programma uitvalt. In enkele gevallen is er geen sprake van vaste huisvesting binnen de instelling waardoor de activiteitenbegeleiders creatief om moeten gaan met sportzalen en gesloten afdelingen om toch het programma uit te voeren. In één instelling is er sprake van een pilot die in 2008 werd gestart en tot op heden nog steeds geen officiële status heeft gekregen.

Lipsky (1980) heeft erop gewezen dat spanning tussen de eigen doelstellingen en de beperkte mogelijkheden om deze doelstellingen te bereiken stress oplevert. Als reactie kan de werknemer zich psychologisch of fysiek terugtrekken. Een bijkomend gevaar is een vorm van ‘professioneel cynisme’ (Menger, 2010) dat tot een self defeating prophecy leidt, en waarmee de effectiviteit van interventies wordt ondermijnd.

Naast alle aandacht voor ‘wat werkt’ is dan ook meer aandacht voor een professionele ideologie wenselijk. Empowerment van de professional komt er in elk geval niet door zich alleen op evidence based practices richten.

Etienne Vermeulen is docent en onderzoeker aan de Hogeschool Rotterdam.

 

Bibliografie

Freidson, Eliot. 1986. Professional powers: a study of the institutionalization of formal knowledge. Chicago [etc.]: University of Chicago Press.

—. 2001. Professionalism: The third logic. Chicago: University of Chicago press.

Lipsky, Micheal. 1980. Street-level bureaucracy: Dylemmas of the individual in public services. New York: Russel Sage Foundation.

Menger, Anneke. 2008. ‘Professioneel werken in gedwongen kader.’ Justitiële Verkenningen:42-56.

—. 2010. ‘Wat werk en wie werkt? Over effectiviteit en professionaliteit in het reclasseringswerk.’ Maatwerk: Vakblad voor maatschappelijke werk:20-22.

WRR. 2004. Bewijzen van goede dienstverlening, Vol. 70. Amsterdam: Amsterdam University Press.