Voor mijn onderzoek vroeg ik rond de 1000 jongeren in de eerste en tweede klas van de middelbare school naar de klasgenoten die hen helpen met problemen. Deze methode liet zien welke jongeren vaak als ‘hulpbron’ worden genoemd, welke jongeren van veel anderen hulp ontvangen en wie nu eigenlijk wie helpt.
Iedereen geeft hulp
Als je aan jongeren vraagt of er problemen spelen in hun leven, zal bijna iedereen bevestigend antwoorden. Ze hebben zorgen over hun schoolprestaties, gezondheid, ruzies, of over of ze er wel bij horen op school. Jongeren hoeven hier niet in hun eentje mee te dealen. Voor sommige problemen vragen ze advies aan hun ouders, maar leeftijdsgenoten spelen ook een grote rol bij het bespreken en oplossen van problemen.
Veel jongeren geven aan hulp te ontvangen van leeftijdsgenoten en/of anderen te helpen. Hoewel het vaker meisjes dan jongens zijn die hulp geven en ontvangen, is er verder lastig onderscheid te maken in typische hulpgevers en ontvangers.
Het is niet zo dat jongeren die slechtere schoolcijfers hebben meer hulpbronnen hebben, of dat jongeren die goed in hun vel zitten meer anderen helpen. Dit laat zien dat iedereen is ingebed in het hulpnetwerk en dat niemand daarbuiten valt.
Hulp heeft positieve gevolgen
Wel liggen hulpgevers en ontvangers iets beter in de groep, dan mensen die weinig hulp geven of ontvangen. Hulpgevers en ontvangers worden vaker aardig gevonden en zijn populairder. Zo maakt hulpuitwisseling bijvoorbeeld het maken van vrienden makkelijker. Je laat zien dat je empathisch bent en dat je de ander aardig vindt, of dat je de ander vertrouwt.
Hulp is dus een sociaal smeermiddel. Dit is een interessante bevinding: het vragen om hulp wordt doorgaans als een handeling gezien die de vrager kwetsbaar en afhankelijk maakt. Jongeren gaven in voorgaand onderzoek aan dat ze soms geen hulp vragen, omdat ze daarmee dom en ‘niet cool’ zouden zijn. Mijn onderzoek suggereert dat deze angst ongegrond is.
Daarnaast laat het onderzoek zien dat hulp positieve veranderingen teweeg brengt. Depressieve klachten (bijvoorbeeld je zorgen maken over de toekomst en je down voelen) worden verlicht door hulp van leeftijdgenoten.
Met name hulp van leeftijdgenoten die zelf vergelijkbare klachten ervaren is effectief. Deze leerlingen kunnen worden ingezet als ervaringsdeskundigen. Dit levert ook voordelen op voor de hulpgever zelf. Ook helpers worden minder depressief van helpen. Helpers steken mogelijk wat op van hun eigen adviezen aan anderen.
Niet alle hulp gaat goed
Toch gaat hulpuitwisseling niet altijd goed. Jongeren zijn namelijk selectief in het kiezen van hulpbronnen. Hulp vindt met name plaats tussen vrienden en gelijken. Meiden worden liever geholpen door andere meiden dan door jongens. En jongeren die beide onaardig worden gevonden door klasgenoten helpen elkaar. Hetzelfde geldt voor schoolprestaties en depressieve symptomen.
Dit proces heet similarity attraction: omdat communicatie met gelijkgestemden makkelijker gaat en begrip voor gelijken makkelijker is op te brengen, gaan mensen het liefst om met mensen die op hen lijken.
In de literatuur over jongeren is bekend dat dit proces plaatsvindt bij het vormen van vriendschappen. Mijn onderzoek laat zien dat dit ook voor hulpuitwisseling geldt. Op individueel niveau helpen jongeren gelijken en op klassenniveau zie je dat dit resulteert in gesegregeerde hulpnetwerken, waarin jongeren in groepjes van gelijken hulp uitwisselen.
Hoewel het aan de hand van de similarity attraction een verklaarbaar proces is, is het nog niet wenselijk. Het zou wenselijker zijn als iemand die minder goed meekomt op school hulp ontvangt van iemand die goed is in leren. Of dat jongens eens hulp ontvangen van meisjes. Zo komen jongeren uit hun bubble van informatie en opvattingen die ze vanuit hun kring van gelijken ontvangen en wordt hun kijk op problemen wat breder.
Jongeren als ervaringsdeskundigen
Hulp die over de grenzen van kliekjes van gelijken strekt is effectiever. Een leraar kan dit stimuleren door jongeren met ongelijke kenmerken in de klas te laten samenwerken of naast elkaar te zetten.
Daarnaast loopt de middelbare school over van ervaringsdeskundigen. Jongeren die de eerste twee jaar van de middelbare school een de vergelijkbaar probleem hebben meegemaakt. Deze jongeren kunnen gericht worden ingezet als ervaringsdeskundige om problemen te bespreken en op te lossen. Dit kan het een preventief effect hebben op het ontstaan van risicovolle gedragingen, zoals roken, drugsgebruik en pesterijen.
Socioloog Loes van Rijsewijk werkt als onderzoeker bij Onderzoek, Informatie en Statistiek, Gemeente Groningen. Ze promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen op het onderwerp ‘Antecedents and consequences of helping among adolescents’.
Foto: Bas Bogers (straatfotografie.com)