Recht op taal- en rekenonderwijs zet zoden aan de dijk, een taaleis niet

Meer dan 2 miljoen Nederlanders hebben moeite met taal en rekenen en raken daardoor snel in de problemen. Met haar onbegrijpelijke taal verergert de overheid de kwaal. Omkering van de Wet taaleis en taalonderwijs biedt een oplossing.

Wie in Nederland in de problemen komt, wordt formeel niet aan zijn lot overgelaten. Er zijn veel verschillende partijen die zich over hem of haar ontfermen. En ze bieden allemaal iets anders aan; de een biedt bijvoorbeeld zorg aan en de ander inkomensondersteuning en een derde helpt bij de aanpak van schulden. Met al die vaak welwillende en goedbedoelende partijen wordt op eigen kracht regievoeren voor de burger een bijzonder ingewikkelde zo niet onmogelijke opgave.

Laaggeletterden en digibeten worden uitgesloten

Zowel professionals als diensten en instellingen communiceren met brieven of via hun website. Niet zelden bevatten die brieven bureaucratisch jargon. Een beschikking van de gemeente of een aanmaning van de Belastingdienst is zelden helder en duidelijk. Dat is extra vervelend voor de 2,5 miljoen Nederlanders die volgens een rapport van de Algemene Rekenkamer structurele problemen hebben met lezen en schrijven en digitale communicatie. Het grootste deel van die groep heeft grote problemen met het begrijpen van cijfers en letters. Daarnaast zijn velen digibeet, wat vooral knelt als hulp, zorg of ondersteuning via internet geregeld moet worden. Sterker nog, door de wijze waarop we maatschappelijke ondersteuning en zorg veelal hebben georganiseerd, sluiten we hen nu feitelijk uit.

Hebben al die 2,5 miljoen mensen waarover de Rekenkamer spreekt, daarmee per definitie meerdere problemen? Nee, maar ze zijn wel kwetsbaar. Zo weten we dat 330  duizend mensen in de wanbetalersregeling van het Zorginstituut zitten, omdat ze ten minste zes maanden hun zorgverzekering niet hebben betaald, en heeft één op de vijf huishoudens problematische schulden. Daarnaast hebben rond de 1,2 miljoen huishoudens ‘onzichtbare’ schulden: ze hebben schulden, maar zijn niet bij hulpverlenende instanties bekend.

Overheid moet duidelijke taal leren spreken

Betekent dit dus dat iedere schuldenaar moeite heeft met taal en rekenen? Dat weten we niet. Wat we wel weten, is dat ruim 6 procent van de laaggeletterden langdurig arm is, dat percentage is twee keer zo hoog als bij niet-laaggeletterden. De oplossing lijkt simpel: leer mensen lezen, schrijven en rekenen én maak hen wegwijs op internet. Als we dat als samenleving al zouden kunnen, dan nog blijven de brieven en websites van overheden en professionele instellingen ingewikkeld.

‘Durf duidelijke taal te vragen’, luidde een Sire-spotje uit 1998. Hoe moet een burger dat doen? Door een briefje terug te schrijven dat hij het overheidsproza niet begrijpt? Daarmee zou de verantwoordelijkheid voor het onbegrijpelijke bureaucratische jargon bij de burger worden gelegd, die moet aan de bel trekken. Maar is het niet vooral een taak van de overheid zelf om voor begrijpelijke taal te zorgen?

Recentelijk heeft het parlement de Wet taaleis goedgekeurd, waarin taalvaardigheid wordt gezien als vereiste om toegang te krijgen tot de verzorgingsstaat. Als de overheid dat werkelijk zo ziet, dan moet ze gebrekkige taal- en rekenvaardigheden zo snel en zo integraal mogelijk onderdeel maken van probleemanalyses en burgers meer mogelijkheden geven om bij te leren.

 Structurele oplossing blijft vooralsnog achterwege

Sinds gemeenten met wijkteams werken om de decentralisaties vorm te geven, trachten professionals integraal te kijken naar alle levensdomeinen. Vaak vermoeden ze dat sommige mensen onvoldoende kunnen lezen, schrijven en rekenen. Ook zien ze vaak dat mensen geen computer hebben, ook al omdat ze simpelweg niet snappen hoe ze er (digitaal) steun bij kunnen krijgen voor de aanschaf.

Er zijn tal van vrijwilligers en professionals dagelijks in de weer om mensen te leren lezen en schrijven of om ze digitale vaardigheden bij te brengen. Tegelijkertijd zijn er wachtlijsten en staan lang niet alle laaggeletterden te springen om een cursus omdat ze geen prettige herinneringen hebben aan school. Professionals lopen daardoor vast: ze helpen mensen met het lezen van brieven, rekenen hun huurschuld uit en loggen voor ze in op de gemeentelijke website, maar een structurele oplossing blijft achterwege.

Die oplossing kan er alleen komen wanneer publieke organisaties zodanig leren communiceren dat mensen met weinig taalervaring de boodschap ook kunnen begrijpen. Daarnaast moeten mensen het recht krijgen om de taal te leren, niet vanuit een repressie-perspectief, maar vanuit een ontwikkelperspectief. Dus niet omdat ze dan minder snel een uitkering aanvragen, maar opdat hun bestaanszekerheid wordt vergroot. Niet omdat leren schrijven en rekenen en op internet kunnen surfen een functionele waarde is, maar een intrinsieke waarde.

Nu krijgt een gemeente als Rotterdam - 42 duizend uitkeringsgerechtigden waarvan naar schatting 8 duizend de taal niet beheersen - 200 duizend euro om de Wet taaleis uit te voeren. Dat is 25 euro per persoon. Voor heel Nederland heeft de Rijksoverheid 75 miljoen euro vrijgemaakt om mensen met taalachterstanden te helpen. Voor 2,5 miljoen mensen is dat omgerekend 30 euro per persoon. Dat is te weinig. De Rekenkamer constateerde dan ook dat de politieke en bestuurlijke ambitie niet in verhouding staat tot de urgentie van het probleem. Het gevolg is dat gemeenten er nauwelijks werk van kúnnen maken en wijkteams het onderwerp niet al te scherp op hun netvlies hebben staan. Een gemiste kans, maar niet de laatste kans.

Omgekeerde taaltoets en recht op taal leveren geld op

De trend van decentraliseren dwingt gemeenten holistisch en integraal te handelen. Dat biedt een kans om taal, rekenen en digitale vaardigheden integraal in probleemanalyses en oplossingen mee te nemen. Een omgekeerde taaltoets, waarbij van de overheid begrijpelijke taal wordt geëist en een wettelijk verankerd recht op taalonderwijs helpen voorkomen dat mensen telkens opnieuw in de problemen geraken. Bovendien, en dat moet de politiek toch ten zeerste aanspreken, leveren deze maatregelen geld op. Immers, een huisuitzetting kost alleen de corporatie al ruim 7 duizend euro, de rekening voor een kind in de crisispleegzorg bedraagt meer dan 13 duizend euro en voor de uithuisplaatsing van een kind moet de samenleving 50 duizend euro - op jaarbasis – ophoesten. Bij elkaar opgeteld, levert dit enorme bedragen op. Bedragen die in schril contrast staan met het geld dat we thans uitgeven om mensen te leren lezen, schrijven en rekenen en dat op termijn zoveel meer oplevert, voor zowel individu als samenleving.

Waar wachten we nog op?

Albert Jan Kruiter werkt bij het Instituut voor Publieke Waarden en bestudeerde multiprobleemaanpakken in de grote steden. Pieter Hilhorst is politicoloog en publicist, tot maart 2014 was hij wethouder in Amsterdam en medeoprichter van de Goede Gieren Coöperatie. Dit artikel is een ingekorte versie van hun verhaal in het herfstnummer van het tijdschrift voor sociale vraagstukken.

Foto: Leefschool (Flickr Creative Commons)