ANALYSE XL Dakloosheid: voorkomen is beter

Preventiepionier Marc Räkers zet de plannen van staatssecretaris Paul Blokhuis voor de aanpak van dakloosheid in historisch perspectief. Hoe preventie langzaamaan de norm werd.

Toen ik nog niet zo lang bij toen nog opvangorganisatie HVO-Querido in dienst was (ergens begin jaren negentig), bedacht ik dat voorkomen van dakloosheid misschien effectiever zou zijn dan (nood)opvang bieden als de dakloosheid eenmaal een feit was. Uit gesprekken met gebruikers van de opvang leerde ik dat uitzetting wegens huurachterstand een belangrijke reden was voor het ‘op straat belanden’.

Destijds waren er in Amsterdam misschien wel enige duizenden uitzettingen per jaar, nu nog een kleine driehonderd. Onder het motto ‘voorkomen is beter dan opvangen’ ging ik nadenken over een manier om dakloosheid door huisuitzettingen te voorkomen. Na een paar keer in de praktijk uitproberen, richtten we het preventieproject De Vliegende Hollander op, een samenwerkingsverband van HVO en het Leger des Heils.

Vliegende Hollander

Een paar jaar later werkten er acht mensen voor De Vliegende Hollander. Vaak pas een paar dagen voor een uitzetting kregen we meldingen van deurwaarders, woningcorporaties, maatschappelijk dienstverleners of anderen. En dan gingen we eropaf! Ook ’s avonds of in het weekend als dat nodig was. Als we niemand thuis troffen, deden we een handgeschreven briefje in de bus waarin we vertelden dat we ons zorgen maakten.

Over de aangezegde ontruiming en over de dakloosheid die het mogelijke gevolg zou kunnen zijn. Of we misschien ergens bij zouden kunnen helpen? Regelmatig gingen we ook op onderzoek in de buurt uit als iemand onvindbaar bleef; als het nodig was, bezochten we mensen in een buurthuis of kroeg om de hoek.

Een paar ontruimingen maakten we van ‘binnenuit’ mee. Dan gingen we bij de bewoner in huis zitten en wachtten samen de komst van de deurwaarder af. Die bracht altijd een heel circus in zijn gevolg mee; een inspecteur van politie, een slotenmaker, een ploeg verhuizers met verhuiswagen, iemand van de woningcorporatie, mensen van de gemeentelijke afdeling boedelbeheer en de stadsreiniging voor de afvoer van waardeloze zaken.

Toch al gauw zo’n vijftien tot twintig personen met een colonne voertuigen. Niet gek dat een buurt vaak uitliep om dit sensationele gebeuren te aanschouwen, maar ook om zo snel mogelijk uit de op straat gezette spullen nog waardevolle zaken te kunnen uitzoeken. Vrij schrijnende taferelen en voor de vaak nog totaal onvoorbereide bewoners – waaronder regelmatig ook kinderen – een traumatische ervaring.

Uitstel kopen

Voor het voorkomen van een uitzetting gingen we heel ver. Soms wisten we bij de hervormde diaconie of het katholieke oude armbestuur een halve maand huur los te peuteren, die we contant moesten ophalen, en daarmee ‘kochten’ we bij de betrokken corporatie dan een hele maand uitstel. In de wetenschap dat van uitstel vaak afstel komt… Vaak voerden we discussies op het scherpst van de snede met verhuurmedewerkers, managers huurincasso en/of met directies van woningcorporaties. We beten ons altijd behoorlijk in een zaak vast.

De feitelijk pas kort daarvoor geprivatiseerde woningcorporaties stelden zich vaak op het marktwerking-achtige standpunt dat zij ‘gestapelde stenen verhuren en als je niet betaalt, ga je eruit’. De tijd van de inkomens-, boten- en auto-excessen bij de woningcorporaties inderdaad.

Afkomstig uit de maatschappelijke opvang wisten wij goed wat er na een uitzetting zou volgen. Dus als we bij de verhuurder bot vingen dan benaderden we de ontruimende deurwaarder. Of andersom. En terug. Ook met de reguliere maatschappelijke dienstverlening voerden we stevige discussies over de legitimiteit van onze onorthodoxe aanpak. En over het feit dat het voor ons vanzelfsprekend was dat zij het ook zo gingen doen. Iedere voorkomen uitzetting was voor ons een triomf.

Outreachend

Op een bepaald moment raakte ik hierover met mijn buurman, Jos van der Lans, in gesprek. Vooral het feit dat wij echt outreachend te werk gingen, sprak hem erg aan; enige jaren eerder publiceerde hij samen met Paul Kuypers immers het pamflet Naar een modern paternalisme. Feitelijk was dit een aanklacht tegen de vrijblijvendheid van het sociaal werk waarbinnen destijds de netjes door de ‘cliënt’ geformuleerde ‘gemotiveerde hulpvraag’ de norm was.

Uiteraard op tijd tijdens het spreekuur ten kantore van de maatschappelijk dienstverlener uitgesproken. Nu bleek iemand die dit moderne paternalisme, tegen de heersende beroepsopvattingen in, in praktijk bracht zomaar zijn buurman! Zelf kwam ik net zo tot de ontdekking dat onze eigenzinnige manier van werken een theoretische onderbouwing kende en dat er zelfs een naam voor was; outreachend werken. Jos en ik vonden elkaar.

Op een bepaald moment vond de gemeente het voorkomen van dakloosheid niet langer een taak voor de maatschappelijke opvang. Dit zou beter belegd kunnen worden bij een samenwerking tussen de woningcorporaties en de maatschappelijke dienstverlening. Om de ontwikkelde benadering goed te kunnen overdragen, gingen Jos en ik op onderzoek uit.

We interviewden onder anderen mensen bij de sociale dienst, deurwaarders en medewerkers van woningcorporaties. De uitkomsten legden we vast in een plan met als titel ‘De Vliegende Hollander wil verder vliegen’. Daarin schreven we ook dat de door ons ontwikkelde proactieve en outreachende werkwijze goed overgedragen zou moeten worden aan de maatschappelijke dienstverlening. Dat was ook de wens van de gemeente, en dus werd voor dat doel een projectgroep opgericht onder voorzitterschap van deurwaarder Ed van der Hoeden. Tegelijkertijd richtten Jos en ik samen met een paar anderen de nog steeds bestaande Stichting Eropaf! op. Jos van der Lans werd de eerste voorzitter.

De cirkel bijna gesloten

Nadat de coördinatie van het outreachend ingrijpen bij dreigende uitzettingen onder de hoede van de gemeente was gekomen, nam het echt een vlucht. Ambtenaar Jan Siebols, lange tijd verantwoordelijk voor Eropaf! en Vroeg Eropaf, bouwde het uit tot een grote en succesvolle benadering die al snel ook landelijke uitstraling kreeg.

Outreachend werken werd binnen het sociaal werk weer de norm. Het liep zelfs een tijdje vreselijk uit de hand toen zogenaamd ‘outreachende’ teams ongenood bij mensen binnenvielen om vooral te controleren en te disciplineren. De tijd waarin de overheid zelf graag ‘achter de voordeur’ kwam. Maar zo was het niet bedoeld! Ongevraagd bemoeien is goed, maar wel met en uit compassie.

Nu is de cirkel bijna gesloten. Vroegtijdige signalering van betalingsachterstanden is landelijk vrijwel de norm. In zowel het recente RVS-advies als in de plannen van staatssecretaris Blokhuis is preventie van dakloosheid belangrijk. Huisuitzettingen wegens betalingsachterstanden zouden volgens meerdere in de Tweede Kamer aangenomen moties niet meer mogen plaatsvinden. De ‘maatschappelijke’ en vrijwillige curatele die we als Stichting Eropaf! in 2018 in onze Handreiking voorkomen huisuitzettingen uitwerkten, wordt vermoedelijk landelijke praktijk.

Onder druk van een dreigende uitzetting krijgen mensen de keuze: de straat op of het beheer over je financiën volledig aan de gemeente overdragen. Die dan verantwoordelijk is voor het financieel beheer en van wie je, langzaam maar zeker, dit beheer over je eigen financiën weer kunt terugkrijgen. Geen prettige maatregel, maar de nog veel onprettiger dakloosheid wordt ermee voorkomen. Als deze benadering goed wordt uitgewerkt en in praktijk wordt gebracht, kan het aantal huisuitzettingen wegens schulden landelijk de nul benaderen. En is de cirkel eindelijk rond.

 Marc Räkers is verbonden aan de Stichting Eropaf!

 

Foto: Karen Eliot (Flickr Creative Commons)