Scholing werkenden richt zich niet op duurzame inzetbaarheid

De Nederlandse arbeidsmarkt wordt steeds flexibeler. Daarmee wordt scholing ook belangrijker, aangezien het werknemers beter inzetbaar kan maken. Nieuw onderzoek laat zien dat juist op dit punt verbetering mogelijk is, aldus het SCP vanmiddag.

Cijfers uit het Arbeidsaanbodpanel laten zien dat in de jaren voor de huidige crisis het percentage werknemers in een tijdelijke baan  toenam. In 2008 had 17 procent van alle werknemers in loondienst een tijdelijke betrekking. Vooral werknemers die net in dienst zijn, hebben een contract voor bepaalde duur. Tegelijkertijd duurt het steeds langer voordat tijdelijk personeel een vaste aanstelling krijgt (als dit al gebeurt). In 2010 had 30 procent van de werknemers met een dienstverband van drie jaar nog steeds geen vaste aanstelling. In 1996 was dat 22 procent. Het ondernemersrisico van fluctuaties in de vraag naar producten en diensten wordt zo meer opgevangen door een flexibel werknemersbestand. De betrokken werknemers kunnen zich maar moeilijk indekken tegen het navenant hogere risico op werkloosheid.

Ondanks beleid neemt scholing werknemers niet echt toe

Een van de meest genoemde ‘verzekeringen’ tegen werkloosheid is scholing; het thema staat in alle discussies over werkzekerheid centraal. Het idee is dat als werknemers zich (blijven) scholen,  dit hun inzetbaarheid verbetert en verbreedt. Dat zou het risico op (langdurende) werkloosheid bij baanverlies moeten verkleinen. Ons onderzoek laat echter zien dat ondanks alle beleidsinspanningen en afspraken de totale scholingsdeelname de laatste jaren niet toeneemt. Ongeveer 40 procent van alle werkenden had tussen 2008 en 2010 een werkgerelateerde cursus of opleiding gevolgd, evenveel als in het begin van de 21e eeuw. Ondanks het groeiende risico op baanverlies en steeds meer mensen die steeds langer in een flexibele arbeidsrelatie werken, maken werknemers niet meer gebruik van deze ‘werkverzekering’.

Dat roept de vraag op of scholing in de praktijk wel de rol speelt die er, vooral vanuit het beleid en de wetenschap, aan wordt toegedicht. Onze onderzoeksresultaten suggereren dat hier inderdaad een knelpunt te zien is. Deelname aan scholing heeft vrijwel altijd de vorm van cursussen in het vakgebied waar de werknemer op dat moment werkzaam is. Er is bijna geen sprake van substantiële niveau- of richtingveranderende cursussen. De inhoud van de scholing die werkenden volgen, is vooral gericht op de huidige beroepsuitoefening. Of deze scholingsdeelname, die vanuit de huidige baan goed verdedigbaar is, de duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt vergroot, is maar de vraag. Gelet op de cijfers uit het Arbeidsaanbodpanel vergroot deelname aan werkgerelateerde scholing de kans op behoud van werk of loonstijging niet.

Er is sprake van een paradox. Enerzijds zouden werknemers en werkgevers moeten investeren in scholing die mede gericht is op bredere inzetbaarheid. Anderzijds is het noodzakelijk om te blijven investeren in kennis en vaardigheden voor de huidige functie. Korte-termijnoverwegingen lijken er voor te zorgen dat scholing gericht op de huidige functie de meeste aandacht krijgt. Het zijn dan ook de mensen met de beste positie die de meeste scholing volgen. Dat levert voor werknemers op langere termijn een risico op: flexwerkers volgen minder scholing, en juist zij hebben de meeste behoefte aan een ‘werkverzekering’.

Het dreigende gevaar van kennisachterstand door flexibilisering

Dit brengt ook een lange-termijnrisico voor werkgevers met zich mee. Zij nemen namelijk steeds meer werknemers in een flexibele arbeidsrelatie aan. Maar als deze groep (te) weinig scholing volgt, neemt hun kennisachterstand ten opzichte van vaste werknemers toe. Op termijn zou het daardoor wel eens steeds lastig kunnen worden om tijdelijke werknemers te vinden met een voldoende opleidingsniveau.  Zelfs als de scholingsdeelname relatief hoog is, kan het probleem dat men beleidsmatig zou willen oplossen -  een tekort aan duurzame inzetbaarheid en de achterstandspositie van kwetsbare groepen - dus blijven voortbestaan. De rol die scholing in de huidige vormgeving speelt bij de bevordering van duurzame inzetbaarheid moet daarom niet worden overschat.

Op deze wat negatieve beoordeling is een uitzondering. Ouderen moeten steeds langer blijven werken. Hoewel er regelmatig gesproken wordt over verbetering van de arbeidsmarktpositie van ouderen door versoepeling van het ontslagrecht, heeft het er alle schijn van dat ouderen die hun baan verliezen vrijwel niet meer aan het werk komen. Dat komt omdat veel werkgevers hen niet  willen aannemen, en niet zozeer omdat ouderen moeilijk te ontslaan zijn. Een hogere arbeidsparticipatie van ouderen heeft dus vrijwel altijd de vorm van langer doorwerken bij de huidige werkgever. Scholing gericht op de korte termijn is daarom voor ouderen wel een goede keus, omdat hun resterende loopbaan kort is: het zorgt er voor dat de werknemer in zijn huidige functie langer productief blijft, en stelt daarmee het ‘optimale ontslagmoment’ uit.

De resultaten van het onderzoek laten zien dat het in de praktijk kennelijk ook zo werkt. Onder 55- tot en met 59-jarigen steeg het percentage dat scholing volgt van 28 procent in 2002-2004 naar 38 procent in 2008-2010. Hierdoor hebben zij nog maar een kleine achterstand op veertigers. Waarschijnlijk komt dit mede door hun latere uittredeleeftijd, waardoor scholing langer rendeert. Van de 60- tot en met 64-jarigen volgde maar 27 procent scholing, en hun scholingsdeelname bleef gelijk. Daarnaast zien we onder ouderen weliswaar geen groei in het aantal wisselingen van werkgever, maar wel een stijging van de interne mobiliteit: het aantal 50- tot en met 54-jarigen dat bij dezelfde werkgever van functie verandert is met 17 procent tussen 2008 en 2010 op hetzelfde niveau gekomen als dat van veertigers.

Onze bevindingen duiden er op dat de groep oudere werknemers zich steeds vaker hetzelfde gedraagt en behandeld wordt als jongere werknemers. Dat is bij de huidige generatie ouderen al te zien en komende generaties zullen er zeker van uit mogen gaan dat zij veel langer als volwaardige werknemers zullen functioneren. Wel verdient scholing met het oog op duurzame inzetbaarheid de nodige aandacht: als de groep jongere werknemers uitsluitend geschoold wordt met het oog op de korte termijn, dan lopen vooral de huidige flexwerkers onder hen op de langere termijn een (scholings-)risico en risico op uitval uit de arbeidsmarkt. Daarmee zouden we dan via de achterdeur het probleem dat we voor de huidige generatie ouderen aan het oplossen zijn, de geringere arbeidsdeelname, voor de komende generatie weer binnenlaten.

Jan Dirk Vlasblom en Edith Josten zijn onderzoeker bij de afdeling Arbeid en Publieke voorzieningen bij het SCP. Bovenstaande bijdrage verscheen naar aanleiding van SCP-publicatie 2013-9, Aanbod van Arbeid 2012. Naast scholing van werkenden gaat dit rapport ook in op andere ontwikkelingen op de arbeidsmarkt: arbeidsparticipatie, mobiliteit van werkenden, invloed van werkenden op werktijden en werkplek, en de arbeidsmarktpositie van ouderen. De publicatie is verkrijgbaar bij de (internet)boekhandel of te bestellen via de website: www.scp.nl.

Dit artikel is 1531 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. “De Nederlandse arbeidsmarkt wordt steeds flexibeler”

    In de praktijk betekent dit juist dat de werkgever niet meer in werknemers investeert i.v.m. scholing.
    Immers personeel dat ‘op de wip zit’ wordt door werkgevers niet gezien als een duurzame doelgroep om te investeren in scholing. Hier is duidelijk sprake van een korte termijn visie van de werkgevers….
    Er komt dan inderdaad een tijd dat er geen voldoende vakkennis meer in het bedrijf aanwezig is. Werkgevers werken juist aan hun eigen ‘braindrain’ door niet meer in werknemers te investeren omdat zij slechts een ‘flexibel’ arbeidscontract hebben. Oliedom dus van werkgevers!

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *