In internationaal perspectief is het Nederlandse sociaal mengingsbeleid lange tijd bijzonder ambitieus geweest. Er was de overheid veel aan gelegen concentraties van armoede, minderheden en sociale problematiek tegen te gaan. Een goed voorbeeld is de Integrale Stedelijke Vernieuwing die begin jaren 2000 haar hoogtepunt kende.
Ondanks structurele woningmarkthervormingen blijft sociale menging ook nu nog een belangrijk onderdeel van stedelijk beleid. En met goede reden, stellen onderzoekers Matthijs Uyterlinde en Radboud Engbersen: ‘Sociale menging is een onmisbaar onderdeel van de oplossing om ook op lange termijn duurzame vitale wijken te realiseren.’ Het is een belangrijk middel om arme buurten er op vooruit te helpen, en te werken aan een inclusieve stad.
Reinout Kleinhans, Lex Veldboer en Jan Willem Duyvendak nuanceren deze positie, om tegenwicht te bieden aan het ‘propageren van mengingsbeleid op ondoordachte en impliciete gronden.’ Mengingsbeleid versterkt wellicht de buurt, maar oudgediende bewoners zijn er vaak nauwelijks mee geholpen. Ook is het de vraag in hoeverre menging tegemoetkomt aan bewonerswensen.
Uit beide recente bijdragen blijkt een uitsluitende focus op buurten onderaan de ladder – ondanks verwijzingen naar een inclusieve stad. Deze nauwe focus is logisch: sociaal mengingsbeleid staat inderdaad min of meer synoniem aan het aanpakken van arme concentratiebuurten.
Omwille van het publieke debat wil ik hier echter een aanvullend perspectief aanreiken – één die mengingsbeleid in relatie tot de stad als geheel expliciet centraal stelt.
Kwetsbare groepen betalen de prijs
Het mengen van wijken door goedkope huurwoningen te slopen of te verkopen, en deze te vervangen door duurdere marktwoningen is de standaard. Een gevarieerder aanbod aan huur- en koopwoningen in verschillende prijsklassen zou voor een gemengdere bevolkingssamenstelling zorgen.
Dit beleid heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan een forse afname van de betaalbare woningvoorraad in grote steden als Amsterdam en Rotterdam. In Amsterdam verdwenen er tussen 2002 en 2018 per saldo ruim 30.000 corporatiehuizen door sloop en verkoop. De afname in Rotterdam bedroeg een soortgelijk aantal over deze periode.
De kritiek dat mengingsbeleid vaak, al dan niet doelbewust, onderdeel is van stedelijke gentrificatie lijkt daarmee gegrond. Midden- en hogere inkomensgroepen krijgen meer ruimte, terwijl lagere inkomensgroepen te maken krijgen met verdringing en uitsluiting. Kwetsbare bevolkingsgroepen die afhankelijk zijn van betaalbare woonruimte betalen uiteindelijk de prijs voor sociale menging: zij zien zich geconfronteerd met minder woonopties en een verslechterde woningmarktpositie, als direct gevolg van de sloop en verkoop van betaalbare huurhuizen.
Zeker, er zijn sociale huurders die de vernieuwing van hun buurt waarderen. Bovendien zijn er huurders die hun urgentiestatus – verkregen als gevolg van de vernieuwing – gebruiken om een betere woning te bemachtigen.
Desalniettemin betekent de vernieuwing alles bij elkaar opgeteld nog steeds een afname aan betaalbare woonopties voor huidige woningzoekenden, maar ook voor toekomstige generaties huishoudens met een smalle beurs. Dit structurele woningmarktbrede effect moet hoe dan ook meegenomen worden in het beoordelen van het succes van het mengingsbeleid.
Tot de gevolgen van deze algehele afname van betaalbare huisvesting behoren onder andere een suburbanisatie van armoede uit de grote steden richting voormalige groeikernen, en een scherpe toename van de woonlasten onder sociale huurders.
Zorgwekkende concentratie in elitewijken
Tegelijkertijd laat internationaal vergelijkend onderzoek zien dat hoge inkomens in de regel sterker gesegregeerd wonen dan lage inkomens. Het zijn vooral de rijken die zich ruimtelijk afzonderen, bijvoorbeeld in gated communities of luxe stadswijken. Dit leidt niet tot direct zichtbare problemen: het gaat immers om geprivilegieerde wijken die er goed bijliggen en hoog scoren op de ‘goede’ ranglijstjes.
Toch is de ruimtelijke concentratie van elitegroepen zorgwekkend. Deze groep heeft buitengewoon veel economische, sociale en politieke macht, en heeft daarmee een grote invloed op de staat en ontwikkeling van het land.
Het is daarom problematisch als deze relatief smalle groep invloedrijke elites niet of nauwelijks in aanraking komt met de levens en opvattingen van anderen. Ruimtelijke segregatie is onderdeel van een breder palet aan elite-strategieën om afstand te behouden tot andere sociale groepen, om zo hun klassepositie veilig te stellen en door te geven aan hun kroost. Het is goed mogelijk dat de ruimtelijke isolatie van elites in een select aantal buurten nadelige collectieve effecten heeft.
Het tegengaan van zulke segregatie ‘aan de bovenkant’ wordt echter zelden besproken: omdat de problemen minder zichtbaar zijn, en omdat ingrijpen extra kostbaar is of op invloedrijk verzet zou stuiten.
Woonvermogen belangrijker
Onderzoek van Rowan Arundel en mij laat zien dat in de periode 2006-2016 woningwaardes (WOZ) steeds ongelijkmatiger over buurten verspreid zijn. Simpel gezegd laten wij zien dat vooral dure buurten steeds duurder zijn geworden, terwijl goedkope buurten achterblijven of te maken krijgen met neergang.
Deze ontwikkeling geldt voor Nederland als geheel, maar ook voor het merendeel van de grote en middelgrote steden afzonderlijk. In combinatie met scherpere ruimtelijke segregatie betekent dit dat vooral de hoge inkomens woonachtig in dure buurten profiteren: vooral zij zien hun koopwoning in waarde toenemen, wat zich vertaalt in de opbouw van aanzienlijk woonvermogen. Huurders en kopers in goedkopere buurten bouwen niet of nauwelijks woonvermogen op. Deze sociaalruimtelijke scheidslijn draagt bij aan de toch al sterke vermogensongelijkheid in Nederland. Deze ongelijkheid in woonvermogen is bijzonder toekomstbestendig aangezien het wordt doorgegeven van generatie op generatie.
Het doorbreken van de concentratie van rijkdom in de duurste buurten kan bijdragen aan het terugbrengen van de vermogensconcentratie onder de rijkste huishoudens – iets wat door ingrepen aan de onderkant van de woningmarkt moeilijker bewerkstelligd kan worden.
Sociaal rechtvaardig mengingsbeleid
Ook deze bijdrage is geen pleidooi tegen sociale menging, maar waarschuwt voor sociaal mengingsbeleid dat uitsluitend als doel heeft arme wijken naar het gemiddelde te trekken. Een afbraak van de betaalbare woningvoorraad is het gevolg.
Dit is daarom een pleidooi voor een sociale mengingsbeleid dat niet ten koste gaat van de woonopties van lage inkomensgroepen. Om te compenseren voor sloop en verkoop moeten er dan minstens evenveel betaalbare woningen teruggebouwd worden, in dezelfde buurt of elders – iets wat in het verleden zelden het geval is geweest.
Daarnaast is dit een pleidooi voor een sociaal mengingsbeleid waarbij de sterkst gesegregeerde groep, huishoudens met en hoog inkomen, niet buiten schot blijft. Als we segregatie tussen arm en rijk problematisch vinden, dan moet sociaal rechtvaardig mengingsbeleid zich juist richten op het doorbreken van deze elitewijken.
Cody Hochstenbach is postdoctoraal onderzoeker stadsgeografie aan de Universiteit van Amsterdam.
Foto: Tom Jutte (Flickr Creative Commons)