Veiligheid is meer dan wet en wapenstok

Nederlandse gemeenten strijden stoer en daadkrachtig tegen criminaliteit en overlast. In Rotterdam groeit echter het inzicht dat je met straffen en wapenstok alleen geen veilige en leefbare samenleving krijgt.

Na de overwinning van de partij van Pim Fortuyn tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2002, werd veiligheid de belangrijkste prioriteit van Rotterdam. Onder het motto ‘schoon, heel en veilig’ geeft het college van B&W sindsdien veel aandacht aan strenge naleving van wetten en regels. Ook zet het nieuwe functies in en een ruimer arsenaal aan instrumenten, waaronder ‘de stadsmarinier’ en ‘stedelijke interventieteams’, om de onveiligheid te bestrijden.

Ook vertrouwen, zorgzaamheid en verbondenheid nodig

Het beleid sorteert succes. De geregistreerde criminaliteit en overlast in Rotterdam nemen de laatste jaren sterk af. Opvallend is echter dat Rotterdammers zich niet zó veilig voelen als je op basis van objectieve cijfers zou mogen verwachten. Vooral in oude stadwijken in Feijenoord, Charlois en Delfshaven lijken de bewoners de positieve trend, die de objectieve cijfers laten zien, niet als zodanig te ervaren. Ook valt op dat bewoners van verschillende wijken geen groter vertrouwen in de overheid hebben gekregen. Hoe komt dat?

Negatieve veiligheid is in Nederland lang het dominante beleidsverhaal geweest. Bestuurders vertonen de neiging om steeds meer wetten en maatregelen te maken of te verruimen. En wanneer zij over veiligheid spreken, doen ze dat in termen als ‘bestrijden’, ‘bevechten’, ‘tegenhouden’ en ‘aanpakken’. Stoere taal, maar de gewenste veiligheid komt niet dichterbij door regels, straffen en de wapenstok alleen. Geleidelijk groeit het inzicht dat een veilige en leefbare samenleving ook ‘vertrouwen’, ‘zorgzaamheid’ en ‘verbondenheid’ nodig heeft. Positieve veiligheid, dus. En dat burgerparticipatie, omgeving en overheid daaraan kunnen bijdragen.

Burgerparticipatie

De grote winst van burgerparticipatie ligt in het versterken van de sociale cohesie in de wijk. Doordat burgers actief meedoen, ontstaat er in de wijk vertrouwdheid, solidariteit en collectieve weerbaarheid. Uit diverse studies blijkt dat burgerparticipatie ook het vertrouwen tussen bewoners en overheid doet toenemen. Voorwaarde is wel dat publieke professionals een initiërende en stimulerende rol spelen om bewoners te activeren. Vooral in achterstandswijken is ondersteuning nodig, omdat het er vaak onveiliger is en het organiserende vermogen van burgers minder ontwikkeld.

Omgeving

Beleidsmakers gaan er terecht van uit dat ook de omgeving de veiligheid beïnvloedt. Lang werd deze vorm van beïnvloeding binnen criminaliteitspreventie op een negatieve manier ingevuld. De focus lag op defensieve maatregelen om plekken relatief eenvoudig en goedkoop te beschermen. Denk aan hekken, bewakingscamera's en betonblokken op straat.

Nu is er het besef dat ook met positieve prikkels – bijvoorbeeld zintuigbeïnvloeding en nudges – het gedrag van mensen kan worden beïnvloed. Zo roepen lichte kleuren positieve emoties op, waaronder goedheid. Ook blijkt dat mensen die zich in een blauwe of groene omgeving bevinden minder angst hebben dan mensen in een oranje of zwarte omgeving.

Overheid en vertrouwen

Vertrouwen in het optreden van de overheid is een derde belangrijke voorwaarde voor positieve veiligheid. Dat vertrouwen wordt op zijn beurt door drie factoren bepaald. Allereerst door het aanwezige sociaal kapitaal: hoe meer sociaal kapitaal bij burgers, hoe groter hun betrokkenheid bij publieke instituties en hoe sterker hun vertrouwen in de overheid. En andersom.

De tweede factor is de al dan niet effectieve aanpak van problemen door de verantwoordelijke autoriteiten. Hoe effectiever de aanpak, hoe groter het vertrouwen.

Het belangrijkste is echter hoe burgers zich door de overheid behandeld voelen. Het gaat hierbij onder meer om de rechtvaardigheid van gehanteerde procedures en de aard van het contact tussen overheid en burgers.

Belangrijkste ingrediënten voor succes

In vier door ons onderzochte praktijkvoorbeelden – drie in Rotterdam en een in Eindhoven – zijn diverse, maar ook overeenkomstige elementen te zien die bijdragen aan meer positieve veiligheid. In zowel Agent bijt hond, Alliantie West-Kruiskade, De Woonkamer van meneer de Burgemeester – alle drie in Rotterdam – en De-escalate in Eindhoven – keren al die elementen terug op persoonsniveau, omgevingsniveau en op institutioneel niveau. We hebben de belangrijkste ingrediënten voor succes in onderstaande tabel op een rij gezet.

Succesfactoren uit de vier casussen:

Bevlogen personen

Positieve veiligheid vraagt om bevlogen en betrokken personen met hart voor de zaak en die vol vuur voor hun project vechten. Belangrijk is dat wat zij zeggen en doen authentiek is. Ook dienen ze een open houding te etaleren, en vanuit oprechte betrokkenheid contact te leggen in een in eerste instantie vaak ontoegankelijke omgeving. De voortrekkers moeten geduldig zijn, volhardend, bereid om langdurig te investeren in een project, vertrouwen wekken en uitstralen en saamhorigheid kunnen creëren.

De gemeente moet zicht hebben op wie deze mensen zijn en ze waar nodig ondersteunen. Ze moet zich tevens realiseren dat wat op de ene plek met deze personen werkt, op een andere plaats en met andere betrokkenen heel anders kan uitpakken.

Opknappen en aankleden van de omgeving

De kracht van positieve veiligheid is dat er in een klein gebied ‘van binnenuit’ wordt gewerkt. Trekkers en uitvoerders van een project zorgen ervoor dat zij fysiek aanwezig zijn in een buurt of straat waar zij iets willen laten ontstaan. Ze zitten daar voor langere tijd, zodat het project in die straat of buurt kan landen. Dit werkt twee kanten op. Naar de buurt zelf toegaan, maar ook zorgen dat mensen uit de buurt heel makkelijk bij hen naar binnen kunnen lopen. ‘De deur staat open’.

Ook concrete fysieke veranderingen in de omgeving – het opknappen en aankleden van de openbare ruimte – en het gebruik van bepaalde symboliek kunnen saamhorigheid en een positieve uitstraling bevorderen. Op organisatorisch niveau betekent dit dat vanuit diezelfde omgeving draagvlak bestaat en er meegedacht wordt over de invulling hiervan.

Betrokken gemeente 

Positieve veiligheid werkt het beste vanuit brede gemeenschappen, waarbij nadrukkelijk verbindingen worden gelegd met bewoners, ondernemers, woningcorporaties en politie. De start van zo’n brede gemeenschap vraagt vaak om een actieve procesrol van de gemeente. Ook na afloop van een project blijft betrokkenheid van de gemeente nodig, vooral in een ondersteunende rol.

Leg als gemeente uit wat je wel wilt

Ten slotte kan de gemeente positieve veiligheid bevorderen door bestaande institutionele belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. Bureaucratische rompslomp schrikt initiatiefnemers af. Dit vereist een flexibele mentaliteit en veranderingsbereidheid tegenover bestaand beleid. Vooral omdat voor het positief beïnvloeden van veiligheid een andere taal nodig is en andere beleidsinstrumenten. En niet in de laatste plaats, leg als gemeente goed uit wat je wél wilt – dat burgers zich prettig en thuis voelen in hun stad – in plaats van wat je niet wilt, een gevoel van onveiligheid.

Marc Schuilenburg doceert aan de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Criminoloog Yvette Schoenmakers heeft een zelfstandig onderzoeksbureau en werkt als gastdocent aan de Politieacademie. Judith van Zanten is junior onderzoeker en heeft een achtergrond in de psychologie en criminologie.

Lees het volledige rapport hier: Positieve veiligheid. Naar een nieuwe Rotterdamse veiligheidsstrategie.

Foto: Shirley de Jong (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 4264 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Een heel aardig artikel. De conclusies komen me bekend voor.
    Toch wat opmerkingen:

    Tussen 1979 en 1985 was ik de eerste socioloog verbonden aan een politiekorps. ‘Beleid’ was een van de opdrachten. Allereerst werd er een doelstelling voor politiezorg gedefinieerd: “Het bijdrage aan ‘veiligheid’ en ‘leefbaarheid’ binnen de gemeente. De politie begon daar waar de burger het zelf niet meer kon of mocht.”

    Gezien deze doelstelling werd op wijkniveau onderzocht wat de kenmerken van vraag en aanbod van politiezorg waren. Objectieve en subjectieve veiligheid werden in onderling verband op wijkniveau in kaart gebracht.
    (https://www.bibliotheek.nl/catalogus/titel.833059483.html/en-dan-nemen-we-de-wijk–een-vervolgrapport-over-de-plaats-van/).

    Belangrijke conclusie was dat de politie met twee soorten van veiligheidsvraag werd geconfronteerd:

    – Overlastproblemen: Deze problemen overkomen het slachtoffer. Deze is of was niet in staat het probleem zelf te stoppen. En de dader was een onbekende voor het slachtoffer. Ongevallen, inbraken en mishandeling door onbekende vallen hier onder.

    – Regelingsproblemen: Dit zijn problemen die zich binnen het netwerk van slachtoffer en dader afspelen. Vaak kent men elkaar. En er is vaak sprake van herhaling van het probleem. Burenruzies, geluidsoverlast, mishandeling binnen het gezin, veel van de vernielingen zijn hier voorbeeld van.

    Ieder type vereist een eigen vorm van interventie.

    In 1989 heb ik deze data nog eens met Lisrel geanalyseerd. De belangrijkste vraagparameters bleken te zijn: Het aantal inwoners in, de SES, de stabiliteit en de kwaliteit van het netwerk van de wijk.
    (Tijdschrift voor de Politie, november 1989.)
    *
    Arnold Cornelis beschrijft in zijn studie: ‘Logica van het gevoel’, (ISBN 90-72258-02-9) drie stabiliteitslagen in de samenleving. De eerste twee, ‘het (sociaal) natuurlijk systeem’ en ‘het regelsysteem’ zijn hier van belang.
    Het eerste systeem verwijst naar alles wat dichtbij en kleinschalig is: Het gezin, de buurt, de school, etc. Het tweede naar alles waarvoor het eerste systeem te klein is om dat zelf te managen: Leger, justitie, gemeente, politie, etc.
    Het eerste systeem managet de zaken face-to-face en door zelfsturing. Het tweede formeel-professioneel en door regels.

    Politie, gemeenten etc. zijn door hun opdracht zo meer gericht op problemen die met hun eigen methode kunnen worden opgelost. Overlastproblemen dus. Door handhaving en straffen. De regelingsproblemen bleven zo lang buiten beeld. Tot het niet langer meer kon. Of omdat ze niet langer genegeerd konden worden. Incest is een voorbeeld van het eerste. Hardnekkige burenruzies of verwarde personen (toen al !) van het tweede.

    De oplossing was de introductie van de wijkagent. Die al snel ‘hulpverlener’ dreigde te worden. Omdat deze zich nu in het ‘sociaal natuurlijk systeem’ begaf. Of omdat de echte hulpverleners niet wisten / weten hoe met sommige problemen om te gaan en er toch iets moe(s)t gebeuren.

    *
    Nederland is sinds de jaren tachtig sterk veranderd. Globalisering en individualisering, beiden hebben hun soms zeer perverse tol geëist wat betreft de kwaliteit en stabiliteit van het netwerk in de wijk. Met name in wijken met een lage SES.

    Gemeenten, met name ook door hun nieuwe rol m.b.t. WMO, Zorg en Jeugd, werden geconfronteerd met de opdracht de kwaliteit en de stabiliteit van het netwerk in de wijk te verbeteren. Gezien hun achtergrond, werkwijze en nu ook diverse ervaringen is het maar de vraag of dat een juiste keuze is. Regelingsproblemen aanpakken binnen het sociaal natuurlijk systeem is niet hun vak. En ze hebben er ook de werkwijze niet voor. En professionals die een en ander vorm moeten geven voelen zich gelijk de wijkagent regelmatig klem tussen ‘regels’ en ‘er moet wat gebeuren’. De vraag is dus of dat duurzaam gaat lukken.

    Blijft natuurlijk de vraag wat voor rol bewoners zelf kunnen vervullen. Daarbij is van belang vast te stellen of er tegenwoordig nog wel verbondenheid mogelijk is met de eigen wijk of buurt. Gezien de flexibilisering van arbeidsrelaties zijn eigenlijk alleen zij die niet aan het arbeidsproces deelnemen, ouderen en bijstandstrekkers, in staat zich langere tijd aan de wijk te binden. En dat zijn nu juist degenen die vaak meer hulp nodig hebben dan ze kunnen geven. En zich daarom ook het meest kwetsbaar voelen. Voor zowel overlast- als regelingsproblemen. Van welke aard ook maar.

    Het is zo meer de kwaliteit van de samenleving zelf die gevoelens van onveiligheid genereert. Zonder het daar over te hebben blijft Nederland (in de wijk) objectief en subjectief onnodig en te voorkomen onveilig.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.