Vrijwillig meedoen – activering in Utrecht

In Utrecht vervullen wijkteams een sleutelrol in de activering van bijstandsklanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. En de voorgeschreven tegenprestatie wordt niet gehandhaafd. Hoe pakt dat uit in de wijk?

De vrijwilligers van het ongesubsidieerd buurthuis Burezina in Utrecht-Overvecht zijn deze ochtend al vroeg aanwezig om koffie en thee te zeten. Ze hebben gasten. De dienst Werk en Inkomen huurt hier een week lang een lokaal voor de zogeheten wijkcontactdagen. Vijf 'werkmatchers' zitten klaar om uitgenodigde bijstandsgerechtigden te ontvangen. Het zijn arrangement 4-klanten die een zo grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat hun kans op een baan nihil is. Eenmaal per jaar worden ze op gesprek gevraagd, in een locatie in de eigen buurt, om te horen hoe het er mee gaat. De uitnodigingsbrief is vriendelijk, langskomen is verplicht maar er staat niets over sancties. Doel van het gesprek, aldus werkmatcher Lambert van Elk, is aandacht geven en kijken of activering mogelijk is.

Het loopt niet storm. Van Elk spreekt deze ochtend met drie klanten. De eerste is een 63-jarige ex-verslaafde. Een man van weinig woorden, een beetje argwanend, er is drie jaar geen contact geweest met Werk en Inkomen. Het gaat hem wel goed. Hij doet twee dagen per week groenonderhoud bij het Werkbedrijf, voor 13 euro per dag. Hij heeft één vraag: hij zit in de schuldsanering en wil weten of hij net als zijn buurvrouw voedselpakketten kan krijgen van de voedselbank. Als Van Elk na het gesprek de 'tredekiezer' invult, komt daar voor de man een trede hoger uit: A3, waarmee hij op een traject naar werk gezet zou kunnen worden. Van Elk besluit de man op A4 te houden. 'Vanwege zijn leeftijd, en bovendien is hij al actief.' Hij hoeft ook niet te solliciteren, net als alle andere A4-klanten: er is geen ontheffing maar ook geen handhaving.

Meedoen naar vermogen: niet verplichten maar verleiden

Utrecht heeft ongeveer 13.000 bijstandsgerechtigden. Bijna de helft daarvan, 5500, staat op zulke grote afstand dat ze vrijwel kansloos wordt geacht op de arbeidsmarkt. Toen het Rijk vanaf 2010 het mes zette in de reïntegratiebudgetten besloot de gemeente Utrecht de beperkte middelen geheel in te zetten voor de kansrijke bijstandsklanten. Voor de kansarme bijstandsklanten was er vanuit de dienst Werk en Inkomen vrijwel geen aandacht, bij gebrek aan capaciteit. Dat laatste is niet veranderd, maar aandacht is er wel, langs andere weg. Deze groep is onderdeel geworden van de brede Utrechtse Wmo-aanpak met de titel 'Meedoen naar vermogen'.

Doel daarvan is de maatschappelijke participatie van alle kwetsbare Utrechters, waaronder de kansarme bijstandsklanten. 'Activering draagt bij aan de kwaliteit van leven', aldus Martin Bluijs, beleidsadviseur Wmo. 'Meedoen is goed voor die mensen en goed voor de samenleving.'

De activering is nadrukkelijk niet verplicht. Bluijs: 'We proberen te verleiden, in plaats van te dwingen.' Vanuit de Wmo is dwang ook niet mogelijk, wel vanuit Werk en Inkomen. De Participatiewet schrijft gemeenten voor van bijstandsgerechtigden een tegenprestatie te vragen, maar het is een politieke beslissing van het Utrechtse bestuur (D66, GroenLinks, VVD en SP) dit niet uit te voeren. De ambtenaren kunnen zich daar geheel in vinden. Bluijs: 'Meedoen werkt het beste met mensen die willen en de meeste willen ook wel. Als er klanten zijn die niet willen, moet  je daar je focus niet op zetten, tenzij er sprake is van onveiligheid of overlast.'

Wil mevrouw misschien koken voor anderen?

De volgende klant die werkmatcher Van Elk in Overvecht op bezoek krijgt is een 60-jarige man met Armeense achtergrond. Hij loopt krom van de fysieke problemen. Nee, zegt hij beleefd, hij heeft geen hobby's, behalve tv kijken en op bezoek gaan bij de kinderen en kleinkinderen. Zou niet iets willen gaan doen, probeert Van Elk, om mensen te ontmoeten? De man houdt de boot af.

De derde klant is een 59 jarige vrouw in kleurige doeken. Ze is Ghanees van achtergrond, maar al enkele decennia in Nederland. Ze heeft een handvol operaties achter de rug. Ook zij heeft al jaren geen contact meer gehad met Werk en Inkomen. Ze heeft veel familie en vrienden, maar geen hobby's, behalve koken misschien. Van Elk grijpt z'n kans: Zou ze daar iets mee willen, koken voor en met anderen?

Het team dat beschikbaar is voor de wijkcontactdagen is zeven fte groot, voor 5500 klanten. De klanten die actief willen worden, dragen ze over aan het buurtteam. Die is hier ook aanwezig, in een andere ruimte.

De buurtteams zorgen dat ze zichtbaar en aanwezig zijn

Anders dan bijvoorbeeld Amsterdam, maar net als Leeuwarden, kiest Utrecht er voor de activering niet over te laten aan dienst Werk en Inkomen maar in handen te geven van de buurtteams. De buurtteams hebben de opdracht van de gemeente om naast hun andere welzijnstaken deze groep bijstandsgerechtigden maatschappelijk actief te krijgen. Maar ze krijgen niet de namen en adressen van de bijstandsklanten (zoals in Leeuwarden; zie aldaar). Dus weten ze niet wie ze moeten activeren.

Daarmee begint een lastige zoektocht, zou je zeggen. Dat zien ze bij de buurtteams echter anders, het past in hun manier van werken, zij verwachten dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen en zelf aankloppen. Wat de buurtteams wel doen is zichtbaar en op veel plekken aanwezig zijn. Zodoende sluiten ze ook aan bij de wijkcontactdagen van Werk en Inkomen.

De man wil niet, voor het buurtteam is het daarmee even klaar

In Overvecht wacht buurtteammedewerker Linda Timmermans in een zijkamertje op klanten die na het gesprek met de werkmatcher ook met het buurtteam willen praten. Met de Armeniër heeft ze een lang gesprek, over zijn gezondheid en de steun van zijn vrouw en kinderen. Timmermans wijst hem op het verzorgingshuis waar hij tegenover woont en waar hij iets kan gaan doen, 'al is het maar koffieschenken'. Hij wil toch liever niet. Voor het buurtteam is daarmee even klaar. Timmermans: 'Wat wij belangrijk vinden is dat mensen ons kennen en ons weten te vinden als ze ons nodig hebben.'

De Ghanese vrouw laat zich wel enthousiast maken. Timmermans belooft dat ze iemand gaat zoeken die iets kan met het idee om te koken. Eigenlijk, zo legt Timmermans even later uit, is ze vrouw niet direct een prioriteit voor het buurtteam. Ze is zelfredzaam, heeft een netwerk en geen prangende problemen. Uiteraard krijgt ze een afspraak, dat krijgt iedereen, maar waarschijnlijk zal ze dit doorgeven en overdragen aan de 'Sociaal Makelaars', een organisatie die als een soort opbouwwerk aanwezig is in alle Utrechtse wijken.

Voor het buurtteam zijn er urgentere zaken dan activering

Voor de buurtteams zijn de bijstandsklanten niet de enige doelgroep. Activering is een belangrijke taak, aldus Timmermans, maar vaak zijn er urgente problemen die voordringen, zoals schulden en crisissituaties in het gezin. Het is belangrijk dat het buurtteam aanwezig is op de wijkcontactdagen, maar het legt een groot beslag op de capaciteit. Het rendement houdt niet over: ongeveer 10 procent van de mensen die verschijnen op de wijkcontactdagen, hebben vervolgens ook een gesprek met het buurtteam. Alles is immers vrijwillig.

De gemeente creëert activiteiten waaraan mensen mee kunnen doen

De buurtteams registreren niet of hun cliënten tot de doelgroep van de te activeren bijstandsgerechtigden behoren. Dat betekent dat onduidelijk is hoeveel van de 5500 kansarme bijstandsklanten die door Werk en Inkomen zijn overgedragen, nu door de buurtteams geholpen worden.

Langs andere weg stimuleert de gemeente Utrecht de activering door met subsidie zoveel mogelijk aanbod te creëren. Organisaties krijgen geld om laagdrempelige activiteiten te organiseren voor kwetsbare groepen, met name mensen met psychische problemen, verslavingsachtergrond of lichamelijke of verstandelijke beperkingen. Utrecht noemt dit sociale prestatie (niet te verwarren met de 'tegenprestatie' van de Participatiewet). In 2017 zitten er bijna 6000 Utrechtenaren op een sociale prestatieplek bij een dertigtal organisaties. Er zijn twee varianten: 'meedoen', dat zijn activiteiten als ontmoeting, computerles, sporten en samen eten, en 'meewerken', een divers aanbod vrijwilligersplekken. Het uitgangspunt van de sociale prestatie is: voor en door de deelnemers, dichtbij huis en vanuit de wijken.

Daarnaast is er arbeidsmatige activering voor mensen die wel wat kunnen maar veel begeleiding nodig hebben. Dit zijn duurdere plekken waarvoor een indicatie nodig is van het buurtteam. Begin 2017 zaten hier 420 mensen in. Voor de sociale prestatie heeft de gemeente voor 2018 een budget van 4,3 miljoen euro, voor de arbeidsmatige activering 2,3 miljoen euro, alles Wmo-middelen, op een bijdrage van 6 ton van Werk en Inkomen na. De uitkeringsachtergrond van de deelnemers wordt niet geregistreerd, maar beleidsadviseur Martin Bluijs schat dat 60-80 procent van de deelnemers bijstandsklant is en daarvan behoort weer 'een groot deel' tot de categorie kansarme klanten. Dat zou betekenen dat ruwweg eenderde van deze groep geactiveerd is via de sociale prestatie.

Platform Aan de slag

De Utrechtse 'sociale prestatie' en 'Opmaat', een alternatief voor Beschut werk, komen uit de koker van de ADSU, dat staat voor Aan De Slag in Utrecht. De ADSU is een platform van 14 welzijn- en zorgorganisaties, het UWV en de gemeente. Het is tien jaar geleden opgericht met als doel onderlinge afstemming en nieuwe plannen maken, gericht op activering, het liefst naar werk. Gemeentelijke beleidsadviseur Martin Bluijs: 'De ADSU is ontstaan om het pamperen in het welzijn te bestrijden met het motto “werken is de beste zorg”. Dat was toen een cultuurclash. Het pamperen is al veel minder geworden, maar nog steeds niet helemaal weg.' Utrecht is trots op de gezamenlijke ADSU-aanpak. 'Onze hele huidige activieringsaanpak is in de ADSU ontwikkeld.'

Welzijnsorganisatie De Wilg zoekt de doelgroep actief op

Welzijnsorganisatie De Wilg krijgt jaarlijks 9 ton om in vier achterstandswijken activiteiten te organiseren voor en door mensen met een lichte verstandelijke beperking. Die afbakening nemen ze echter niet heel nauw, zegt directeur Nicole de Jonge. 'We trekken geen grenzen, het gaat om mensen die buiten de boot vallen. We zijn er voor de buurt.' In totaal krijgt De Wilg ruim 900 mensen in beweging, sommigen een keer per jaar, anderen drie keer per week, en op heel verschillend niveau: van koffie drinken en muziek maken tot kooklessen en vrijwilligerswerk bij derden. Dat alles met 15 fte betaalde krachten.

De Jonge is heel gelukkig met de sociale prestatie, die veel vrijheid geeft. De verantwoording is beperkt tot halfjaarlijkse deelnamecijfers en jaarlijks een verslag. 'Dat is een grote verbetering. Voorheen moesten we dikke rapporten schrijven waarmee we 50 ambtenaren bezig hielden.'

De Wilg gaat er actief op uit om de doelgroep op te zoeken in de buurten, voor een klein deel komen ze op verwijzing van buurtteams, sociaal makelaars en huisartsenpraktijken. De Jonge weet niet van haar klanten of ze in de bijstand zitten. De meesten wel, vermoedt ze, maar het is voor De Wilg niet van belang. Er is geen rapportage over individuele deelnemers aan Werk en Inkomen. Dat zou ze ook problematisch vinden. De gemeente wil wel weten of er doorgroei is in het deelnemersbestand en De Jong begrijpt die behoefte. 'Maar groei is niet het doel van De Wilg. Dat is meedoen, volwaardig meedoen. En vrijwillig meedoen, want dan is de kans groter dat je het leuk vindt en als je het leuk vindt hou je het langer vol en dan maak je vanzelf ook ontwikkeling door. Dat moet je niet te groot zien. De meesten in deze groep krijgen geen baan. Als je dat accepteert, bereik je meer.

Geef je mensen op door ze niet langer als werkzoekende te zien?

De Jonge raakt hier aan een dilemma. Mirjam Pankras, projectleider van de ADSU (zie kader), formuleert het zo: 'Hoe lang gun je mensen een beschermde en gefinancierde vrijwilligersplek? Moet je blijven verlangen dat ze een volgende stap zetten? Mag je dat eisen, omdat er publiek geld in zit? Ze houden een plek bezet die niet aan iemand anders gegeven kan worden. Moet je bij aanvang zeggen: dit is voor maximaal 2 jaar?'

Het dilemma is groter dan alleen de duur van een sociale prestatieplek, het gaat ook over de bijstand zelf. Utrecht hevelt de verantwoordelijkheid voor activering voor de helft van haar bijstandsklanten over naar de Wmo en de buurtteams. Dat is heel consequent, want het doel met deze groep is niet langer werk maar welzijn. Maar in hoeverre geef je mensen op door ze niet langer als werkzoekende te zien?

Heeft Utrecht wel iedereen in beeld?

Het gaat om je mensbeeld, zegt Pankras. 'Mag iemand tevreden zijn met een vrijwilligersplek? Of moet je eisen dat iemand betaald werk wil gaan doen? De kok hier', ze wijst naar de keuken van de welzijnsinstelling waar we zitten te praten, 'die net met die lekkere cakejes langskwam, die lijkt me heel goed, moet die niet willen doorgroeien, en een plek zoeken waar hij een volgende stap zet?'

De gemeente Utrecht wil mensen niet opgegeven: stijgen is geen doel, maar wel een perspectief. Dat is ook het idee achter Opmaat, het Utrechtse alternatief voor Beschut Werk. In 2016 zaten daar 27 mensen in, de helft maakte een volgende stap naar reïntegratie richting betaald werk. Bluijs: 'Dat is niet veel, maar nodig om mensen in bijvoorbeeld de sociale prestatie te laten zien dat er perspectief is, dat de volgende stap naar betaald mogelijk is.' Pankras: 'Je moet er altijd vanuit gaan dat er meer mogelijk is. Daar begin je mee door ze mee te laten doen.'

En het risico van de Utrechtse aanpak? Pankras: 'Heb je iedereen wel in beeld? Wie ziet de bankzitter en wie pakt die op? Hoe je de bankzitter oppakt, is wat mij betreft geen vraag: ik heb alle vertrouwen in de aanpak van verleiden om stappen te zetten.'

(JvdM/MH)

Van werk naar welbevinden - Werkt de zachte hand in de bijstand? is deel van het onderzoek dat de leerstoel Actief Burgerschap en socialevraagstukken.nl in opdracht van de gemeente Amsterdam doen naar de vraag: Hoe kun je mensen in de bijstand laten meedoen aan de samenleving, zonder dat dit meteen tot werk leidt? De rest van de artikelen uit dit onderzoek kunt u lezen in het dossier: 'Meedoen in de bijstand’.

Kom op 17 januari naar de presentatie van dit onderzoek in Amsterdam. 

Foto: Tiva Pam