Voor het vluchtelingenvraagstuk bestaan geen quick wins

Voor het vluchtelingenvraagstuk gelden geen eenvoudige oplossingen, silver bullits of quick wins – favoriete termen van beleidsmakers. Het is de  opgave om er een vitale ontwikkeling van te maken. Daar past geen beleid van one size fits all, betoogt Hans Boutellier.

De recente vluchtelingenproblematiek lijkt meer los te maken dan ooit. ‘Het land van aankomst’ zit gevangen tussen medemenselijkheid en angst voor verlies – verlies van voorzieningen, van cultuur, van identiteit. Velen ervaren gespletenheid tussen willen ondersteunen en angst voor wat komen gaat. De emotionele polarisatie lijkt te ontaarden in een onoverbrugbare tweedeling. Welke consequenties heeft dit voor het overheidsbeleid?

Tussen barmhartigheid en angst voor verlies

Op basis van onze bevindingen bij gemeenten en betrokken organisaties zouden we tegenover polarisatie een ander beeld willen plaatsen: een beeld van meerstemmigheid. En wel om twee redenen. In de eerste plaats speelt de strijd tussen barmhartigheid (of sociale rechtvaardigheid) en angst voor verlies niet alleen tussen twee gepolariseerde kampen. Hij speelt in allerlei verbanden, tussen en binnen groepen, onder vrienden en in gezinnen, en zelfs in het eigen hoofd: ‘we moeten open staan voor iedereen, maar niet ten koste van onszelf’. De werkelijkheid is ambivalenter dan het beeld.

Een tweede reden om van meerstemmigheid in plaats van polarisatie te spreken, is de variatie in standpunten tussen barmhartigheid enerzijds en angst voor verlies anderzijds. De silent majority vindt van alles en nog wat – zo blijkt uit gesprekken die we voerden met bewoners over de vluchtelingenproblematiek. ‘Natuurlijk moeten mensen in nood geholpen worden,’ vinden veel mensen. ‘Maar waarom is er zo weinig aandacht voor ons – mijn dochter staat al jaren op een wachtlijst voor een woning.’ Beide zijn begrijpelijke, menselijke reacties, die zich in allerlei variaties voordoen.

Diversiteit als permanent proces

De huidige vluchtelingenproblematiek zet de integratiepolitiek van de afgelopen decennia op scherp. De nieuwe asielzoekers versterken de veelkleurigheid van de samenleving. Zij komen bovenop een transformatie van de bevolkingssamenstelling die zich in de afgelopen halve eeuw voltrok. In Nederland leven bijna twee miljoen niet-westerse en ruim anderhalf miljoen westerse allochtonen, tegenover ruim dertien miljoen ‘autochtonen’. Deze cijfers zijn even veelzeggend als dubieus.

Dubieus, omdat de begrippen ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ hun betekenis verliezen. Het is inmiddels al een eeuw geleden dat de eerste gastarbeiders naar Nederland kwamen – waarover hebben we het dan eigenlijk? Zeker als we ons bedenken dat migratie zich in alle eeuwen heeft voorgedaan (Lucassen & Lucassen, 2011). (Boutellier is ook al zo’n geïmporteerde naam, zoals Özdil intussen Nederlands is – toch?).

Toch zijn de cijfers ook veelzeggend. De drie grootste steden van ons land zijn in een halve eeuw zogenoemde majority-minority cities geworden – er woont een meerderheid aan minderheden. Het begrip superdiversiteit typeert deze situatie, waardoor een totaal ander perspectief ontstaat op ‘integratie’. Als dat begrip nog ergens op slaat, dan is het op wederzijdse integratie tót een samenleving, in plaats van het opgaan in een bestaande identiteit.

Diversiteit als norm

Diversiteit wordt zo de nieuwe norm – niet alleen in soorten minderheden, maar ook binnen minderheden: in verblijfsstatus, woonsituatie, geloof, sociale positie en contacten met het moederland. Levens gaan ook steeds meer over nationale grenzen heen. Woonplaats, land en familie vallen niet meer samen, er ontstaan internationale digitale vriendschappen, westerse overwinteraars in het zuiden: er wordt fysiek en mentaal heel wat heen en weer gependeld tussen de verschillende landen.

In dit beeld van de ‘vernetwerkte’ samenleving is steeds minder sprake van eenduidige collectieve gehelen. Het denken in termen van superdiversiteit overstijgt het minderheden-integratie-denken in een overkoepelend perspectief. Diversiteit is de feitelijke toestand van grootstedelijk samenleven, en daarmee ook uitgangspunt voor bestuur op lokaal, nationaal en internationaal niveau.

Besturen van verschillen

Deze superdiverse, complexe samenleving wijst op de onmogelijkheid om deze systematisch en al integrerend van bovenaf te regelen. Het doorbreekt bovendien het dominante ‘wij-zij-denken’. De samenleving is immers veel ingewikkelder dan dat. Er zijn tientallen wij’en en zij’en, of honderdtallen of duizendtallen – het is maar hoe je naar de gegeven diversiteit en variatie kijkt. Een dergelijke situatie vraagt vanuit een politiek oogpunt dan ook eerder om het ‘besturen van verschillen’ dan om het ‘organiseren van overeenkomsten’.

In het maatschappelijk debat ligt vaak nadrukkelijk het verlangen besloten dat we met elkaar één cultuur zouden moeten vormen, waarin gelijkheid van normen en waarden, gebruiken en gewoonten wordt nagestreefd. Het begrip superdiversiteit houdt daarentegen in dat verschillen worden erkend, met de nadrukkelijke kanttekening dat de problemen dan nog niet zijn opgelost.

Er dreigt rond diversiteit een Nederland van twee of zelfs meer snelheden te ontstaan. In sommige gemeenten trekken ze het niet, ‘die vreemdelingen’. In andere is het kwestie de zaak zo goed mogelijk te regelen.

Een ander punt is dat niet alle migranten en vluchtelingen kosmopolitische wereldburgers zijn. Er bestaan reële problemen, zoals ongewenste groepsdruk, patriarchale dominantie, homofobie, geloofsdwang en bekrompen fundamentalisme. Tegen die achtergrond is de groeiende diversiteit wel degelijk ook een probleem voor een open samenleving.

Een samenleving is meer dan een optelsom van diverse individuen of groepen, zoals de term superdiversiteit suggereert. Een samenleving organiseert zich in instituties. Precies daarin zit het belang van het besturen van diversiteit.

Diversiteit als bestuurlijke uitdaging

Een samenleving die permanent verandert, zoekt tegelijkertijd stabiliteit, continuïteit en duurzaamheid. Toch is aanpassing van de instituties en tradities onvermijdelijk. Een superdiverse, fluïde samenleving vraagt om bezinning op principes die zij wenst te koesteren of die zij juist achter zich moet laten.

Het managen van de stabiliteit en vitaliteit van de samenleving gaat om mensen (die van alle kleuren, talen, gezindten en geaardheid zijn), zoveel is zeker. Maar de politieke inzet schuilt toch vooral in de waarde en de continuïteit van instituties, zoals de kwaliteit van onderwijs en gezondheidszorg of de robuustheid van de rechtsstaat. Waarin toont de liberale democratie zich flexibel (bijvoorbeeld zwarte piet of islamitische feestdagen) en welke waarden zijn heilig (bijvoorbeeld seksegelijkheid)? In welke mate weerstaat zij de tendens tot discriminatie en wanneer laat zij markt en samenleving zelf het werk doen?

De laatste jaren wordt gekozen voor zogenoemd generiek beleid, vanuit een basale notie van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Specifieke aandacht voor zogenoemde ‘allochtonen’ wordt dan al gauw gezien als voorrangsbeleid. Maar zo eenvoudig is dat generieke beleid niet, want wat wordt er dan eigenlijk nagestreefd? Gaat ‘generiek’ over gelijke behandeling zonder aanzien des persoons, om gelijke kansen met voor iedereen dezelfde uitgangspositie, om normalisering, waarbij voor eenieder geldende uitgangspunten van burgerschap worden vastgesteld? Of om verplichtende verantwoordelijkheid, waarmee gewenst gedrag wordt afgedwongen (Dagevos, Huinder e.a. 2014)?

Behalve dit conceptuele probleem, leidt generiek beleid ook tot praktische problemen. Veel organisaties hebben moeite om de diverse doelgroepen te bereiken. Voor sommige groepen worden daarom toch specifieke maatregelen getroffen. In de jeugdhulpverlening bijvoorbeeld blijkt het vaak moeilijk te zijn om ‘minderheden’ te bereiken. Men spreekt elkaars taal niet, problemen worden anders gedefinieerd of er heerst wederzijds wantrouwen over opvoedkundige inzichten (Pels, 2010). Om dat te doorbreken wordt gezocht naar de verbinding tussen informele migranteninitiatieven en reguliere instellingen (proefschrift Ponzoni, te verschijnen). Dat is geen generiek, maar specifiek beleid.

Inclusiviteit van instituties

Een verkleurende samenleving – opnieuw zichtbaar door de huidige vluchtelingen – vraagt om verkleurende instituties. Dat kan niet anders. Het is een noodzakelijke aanpassing, die ook de doorontwikkeling van onze samenleving een impuls kan geven.

Wat zijn de consequenties voor de instellingen van onderwijs, (gezondheids)zorg, welzijn, veiligheid en wonen? Diversiteitsbeleid betekent in ieder geval variatie, afhankelijk van de organisatie, de plaats, het probleem, de kans en de betrokkenen. Maar het vraagt ook om onderzoek naar de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Zijn zij stevig genoeg om ondermijning te voorkomen? Zijn de democratie en het recht voldoende ingericht op een inclusieve samenleving?

Voor het huidige vluchtelingenvraagstuk gelden geen eenvoudige oplossingen, silver bullets of quick wins – favoriete termen van beleidsmakers. Inclusiviteit is een noodzakelijk politiek vertrekpunt binnen een democratische rechtsstaat. En het is vooral een opgave om er een vitale ontwikkeling van te maken. Daar past geen beleid van one size fits all.

Ondertussen lijkt het soms alsof het maar niet wil doordringen tot instellingen en organisaties dat de tijden definitief en radicaal zijn veranderd. De teller tikt. Een inclusieve politiek betekent geen terugkeer naar ‘de doelgroepen’, daarvoor is de situatie te gecompliceerd. Het is vooral een proactieve politiek van flexibiliteit en dialoog. Dan gaat het om georganiseerde diversiteit van instellingen, actief antidiscriminatiebeleid op de arbeidsmarkt, reflectie op de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat en krachtdadig optreden tegen de ondermijning daarvan.

De samenleving kent een pluriform waardenstelsel en kan niet vanuit Den Haag georganiseerd worden. Maar Haags beleid schept wel de condities en het kan prikkels geven. Een inclusieve samenleving vraagt om wijs beleid en moedige politici.

Hans Boutellier is wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Veiligheid & burgerschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Dit artikel is een verkorte versie van het essay van Hans Boutellier in het jaarbericht 2015 van het Kennisplatform Integratie & Samenleving. Het volledige essay jaar is hier te vinden.

Enkele delen van dit essay zijn een bewerking van hoofdstuk 6 uit het boek ‘Het seculiere experiment’ van Hans Boutellier.

Afbeeldingsbron: Photo Unit (Flickr Creative Commmons)

Dit artikel is 1841 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Voor het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk ziet H. Boutelier 1. de mogelijkheid van ‘silver bullits of quick wins’ noch die van 2. een ‘one size fits all’ beleid. Woorden als paukenslagen of beter als kanonkogels afgevuurd ter inleiding van een hopeloze boodschap! We moeten van HB leren ‘diversiteit’ als ‘uitdaging’ te gaan zie, als ‘norm’, ‘als permanent proces’, kortom defaitisme gebracht in de gedaante van ‘De keizer en zijn nieuwe kleren’.

    Nemen we voor ontnuchtering en uit liefde voor de waarheid het woord ‘vluchtelingen’ onder de loupe. Het heeft bij ons een meelijwekkende klank die tot helpen verplicht; je durft geen ‘neen’ te zeggen. Toen ook al niet tegen Balthasar Gerards. In 2015-2016 hebben zich hier veel Syrische immigranten aangemeld, door de regering en de Nieuwmedia steevast ‘Vluchtelingen’ genoemd en als zodanig ‘verwerkt’. De vraag is nu of die betiteling wel klopt.

    Kijken wij daarvoor naar Syrië waar zij vandaan komen. Het is een semiaride land met een economie die vooral op moeizame landbouw drijft, en verder op buitenlandse leningen. De laatste vooroorlogse jaren is onder Assad de agrarische productie toegenomen, maar die is door bevolkingsgroei opgegeten. In 1960 telde Syria 4,5 millioen inwoners, in 2014 waren er dat 17,9 millioen. Die explosie bracht oorlog en die oorlog massa-emigratie.

    En zo lijkt de jongste massale immigratiegolf die Nederland heeft bereikt nog het meest op een beginnende volksverhuizing. Zo een waarover onze geschiedenisboeken vertellen, of dat deden, over binnenvallende volken (cf. onze Bataven!) op zoek naar nieuwe, onuitgeputte gronden. ‘Lebensraum’ zeg maar. Andere volken dreven ze daarbij voor zich uit, soms werden ze zelf ook weer achterna gezeten, en waren ze dan inderdaad simultaan ook zelf vluchteling. Vluchteling-landverhuizers zou je ze dan kunnen noemen, maar typering alleen als ‘landverhuizer’ volstaat. Want dat is de kern van de zaak.
    Waarschuwing: die moderne landverhuizing staat nog maar in haar kinderschoenen.

    Over ‘asielzoekers’ valt iets dergelijks te vertellen, maar dat laat ik aan Pronk over:
    …’zo kan men dit land alleen maar binnen om humanitaire redenen. En als dat geen gezinshereniging is dan moet het asiel zoeken zijn. Dus zeggen de mensen dat ze asiel zoeken, ook al is dit in de meerderheid der gevallen niet zo. Dus raakt het desbetreffend kanaal verstopt [….]. En na zo’n zeer lange procedure gaan ze in de illegaliteit.’ (Minister Pronk, NRC, 25.06.94).

    Misschien weet Boutelier nu oplossingen voor het Nederlandse vluchtelingenvraagstuk te bedenken. Hij zou zich daarbij kunnen laten leiden door het antwoord op de vraag die ik zo vrij ben hieronder te stellen: wat vergt in de modern-Nederlandse context meer zedelijke moed? A. Een ‘asielzoeker’, een ‘vluchteling’ openlijk afwijzen of B. haar/hem op permanente basis in ons land toelaten?

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *