Er zijn twee problemen met de meritocratie. Het ene probleem is dat er te weinig meritocratie is en het andere probleem dat er teveel meritocratie is.
Het eerste probleem krijgt vanouds veel aandacht: kinderen uit gezinnen met hoogopgeleide ouders hebben meer kans om op hogere onderwijstypen terecht te komen dan kinderen met dezelfde talenten maar met laag opgeleide ouders. Dat heeft te maken met de relativering van de Cito-toets, vroege selectie en het smaller worden van brugklassen en scholen. Daarnaast is er de sterke opkomst van allerlei private vormen van onderwijs, zoals Cito-training, huiswerkbegeleiding, examentraining en intensieve privéscholen, zoals Luzac, die kinderen uit hogere milieus een extra zet bieden als het even tegen zit.
Dat patroon zet zich voort in het hoger onderwijs. De researchmasters, de university colleges en de selectieve studies waarvoor extra collegegeld moet worden betaald, zijn vooral het domein van kinderen met academisch opgeleide ouders. Via die Engelstalige, excellente trajecten weten kinderen uit academische milieus hun voorsprong verder uit te bouwen.
Te veel meritocratie is problematisch en ongewenst
Maar er is nog een probleem met de meritocratie, dat veel minder aandacht krijgt. Meritocratie is niet voor alle domeinen van het leven een wenselijk ideaal. Ze past in de wereld van sport, onderwijs en wetenschap, in het ambtelijk apparaat en het bedrijfsleven, maar op andere plekken is zij problematisch. Ik licht er twee domeinen uit: de politiek en de samenleving als geheel.
Anchrit Wille en ik hebben opnieuw, in aanvulling op ons eerdere boek ‘Diplomademocratie’, geïnventariseerd in hoeverre alle vertegenwoordigende organen in ons land het domein zijn geworden van hoger opgeleiden. Maar liefst 97 procent van alle Tweede Kamerleden die vier jaar geleden aantraden heeft rondgelopen op een universiteit of hogeschool. Ruim 91 procent van hen heeft de studie ook daadwerkelijk afgemaakt. Dat is niet van alle tijden. Tot ver in de 20ste eeuw kende de Tweede Kamer nog forse percentages lager en middelbaar opgeleiden. Inmiddels zijn die vrijwel volledig van het Binnenhof verdwenen.
In gemeenteraden zie je, mede als gevolg van de enorme schaalvergroting in het lokale bestuur, dezelfde ontwikkeling. In 1994 was nog de helft van alle gemeenteraadsleden lager of middelbaar opgeleid, inmiddels is dat gedaald tot een derde. Bij de wethouders is de verandering helemaal opmerkelijk. In 1979 was meer dan twee derde van de wethouders lager of middelbaar opgeleid. Inmiddels is dat nog maar een kwart.
Vertegenwoordigende democratie staat onder druk
Die meritocratisering staat op gespannen voet met de vertegenwoordigende democratie. De Grondwet stelt in artikel 50 dat de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen. De leden van de Staten-Generaal zijn wat betreft opleidingsachtergrond echter volstrekt geen afspiegeling meer van de Nederlandse bevolking. Op dit moment is ongeveer 70 procent van de kiezers laag of middelbaar opgeleid; onder de Tweede Kamerleden is dat niet veel meer dan 7 procent.
Als de huidige trend zich voortzet zal het niet lang meer duren of de Tweede Kamer bestaat uitsluitend nog uit academici, terwijl de overgrote meerderheid van de kiezers, tegen de 90 procent vooralsnog niet academisch geschoold zal zijn. Die volstrekte afwezigheid van lager en middelbaar opgeleiden heeft een sterke symbolische betekenis. Het suggereert dat ze ongeschikt zijn om te regeren.
Gescheiden werelden leiden tot cynisme en wantrouwen
Hoger en lager opgeleiden leven tegenwoordig in sterk gescheiden werelden. Weten al die academici op het Binnenhof en in de gemeentehuizen wel wat er leeft in die andere wereld? Hoger en lager opgeleiden hebben andere belangen en andere zorgen. Vooral rond de kwesties die in deze eeuw hoog op de politieke agenda staan, zoals immigratie en Europeanisering, zie je grote verschillen in politieke voorkeuren tussen opleidingsgroepen. Dat kan leiden tot scheve politieke agenda’s. Een politieke elite waar grote delen van de bevolking zich niet mee kunnen identificeren en die rond brandende politieke kwesties afwijkende politieke voorkeuren heeft, is een bron van politiek wantrouwen en cynisme. Tal van onderzoek laat zien dat lager opgeleiden veel meer dan hoger opgeleiden het gevoel hebben dat ze geen invloed op de politiek hebben, dat de politiek niet naar hen luistert en geen rekening houdt met hun belangen.
De rechtvaardigheid van de atletiekbaan
De meritocratie zelf is bij uitstek een mooi voorbeeld van zo’n scheve agenda Ze is bij uitstek een politiek ideaal voor hoger opgeleiden. Het is geen toeval dat de gevestigde politieke partijen, de PvdA, VVD, D66 voorop, direct in actie kwamen nadat het rapport van de Onderwijsinspectie uitkwam waaruit bleek dat in het onderwijs niet alle gelijke talenten gelijke kansen krijgen.
De meeste hoger opgeleiden in ons land zijn zelf het product van de meritocratie, en dat geldt al helemaal voor de leden van die politieke partijen, en ook voor mijzelf. Dankzij de enorme onderwijsexpansie van de jaren zestig en zeventig hebben wij, of onze ouders, kunnen studeren. Begrijp me goed, dat is grote winst. De meritocratie is een grote stap vooruit vergeleken met de aristocratie waarin niet aanleg, maar afkomst alles bepalend was. Een meritocratie is veel efficiënter dan een aristocratie, omdat de schaarse maatschappelijke talenten zo goed mogelijk worden benut. Maar als rechtvaardigheidsideaal is het even pover. Intelligentie en afkomst zijn immers allebei aangeboren.
Het meritocratische gedachtengoed is bovendien niet politiek neutraal. Het legitimeert bij uitstek de sterke maatschappelijke positie van hoger opgeleiden. In een meritocratie heerst de formele rechtvaardigheid van de atletiekbaan. Iedereen krijgt gelijke kansen aan de start en daarna is het ieder voor zich. Met verschillen in aanleg wordt geen rekening gehouden bij de verdeling van de prijzen. Voor lager en middelbaar opgeleiden heeft de meritocratie daarom niet veel te bieden.
Aanzet tot nieuwe standenmaatschappij
Laten we eens aannemen dat het eerste probleem van de meritocratie wordt opgelost en dat in ons land de sorteermachines van onderwijs en arbeidsmarkt perfect meritocratisch zouden werken. Dan halen kinderen die niet goed kunnen leren, ongeacht hun ouderlijk milieu, lagere kwalificaties en komen ze in laag betaalde functies met een lage sociale status terecht. Kinderen die zijn gezegend met een hoge intelligentie halen hoge diploma’s en komen terecht in goed betaalde banen met een hoge status. Door de grote homogamie onder hoog opgeleiden heeft de meritocratie dan al snel erfelijke trekken. Academici trouwen met andere academici en poolen zo niet alleen hun genetisch materiaal, maar ook hun intellectuele en economische kapitaal. Hun kinderen lopen van huis uit gewoon veel harder zodra het startschot eenmaal heeft geklonken. Voor kinderen uit lager opgeleide milieus vallen ze nooit meer in te halen.
De meritocratie is zo vooral een rechtvaardiging van een nieuwe standenmaatschappij. Lees het jongste boek van Robert Putnam, ‘Our kids’, over hoe in de VS de krantenjongens van tegenwoordig geen enkele kans meer hebben om ooit nog miljonair te worden. Dat is alleen nog weggelegd voor de whizzkids uit rijke, goedopgeleide gezinnen die zich privéscholen en de enorme collegegelden van de universiteiten kunnen veroorloven.
Hoger opgeleiden trekken overal aan het langste eind
Een perfect meritocratische samenleving is uiteindelijk een ‘winner takes all’-samenleving. Hoger opgeleiden trekken op vrijwel alle vlakken aan het langste eind. Zij verdienen het meest, leven het langst, wonen in de beste buurten met de beste scholen en ze voeren het hoogste woord in de politiek. De meritocratie is zeer op zijn plaats binnen de sport, de wetenschap en het openbaar bestuur, maar schiet als samenlevingsideaal schromelijk tekort. Het leven is immers geen wedstrijd. Waarom is het rechtvaardig dat aangeboren talenten allesbepalend zijn voor je sociale status, je inkomen en je levensverwachting?
Gelijke kansen zijn belangrijk, maar niet genoeg. Sociale rechtvaardigheid gaat ook over uitkomsten. Een onderwijsagenda is daarom niet voldoende. Voor post-meritocratische rechtvaardigheid is cruciaal dat mensen die niet zijn gezegend met talenten die op de markt schaars zijn, toch een fatsoenlijk leven kunnen leiden. Dat betekent bijvoorbeeld dat je ook met een MBO-diploma bestaanszekerheid hebt, dat je niet bent aangewezen op onzekere, tijdelijke baantjes, dat je een inkomen hebt waar je een gezin van kan onderhouden, dat je kinderen naar een fatsoenlijke school kunnen, en dat je ook met een lager inkomen fatsoenlijk kunt wonen in een prettige buurt.
De meritocratie is uiteindelijk geen onderwijsprobleem, maar een maatschappelijk probleem en vraagt niet alleen om onderwijsbeleid, maar vooral ook om sociaaleconomisch beleid.
Mark Bovens is hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel is een verkorte weergave van zijn voordracht bij de aanbieding van het onlangs verschenen boek ‘Meritocratie: naar een nieuwe klassenmaatschappij’, onder redactie van Paul de Beer en Maisha van Pinxteren. Het boek is uitgegeven door Amsterdam University Press en gratis te downloaden.
Foto: Helsingborgs Dagblad (Flickr Creative Commons)