Discussie over flexibele arbeid is urgent

Het regeerakkoord wil de verschillen tussen flexibel en vast werk verkleinen, maar zonder visie op het verbeteren van de bescherming van flexwerkers. Een discussie daarover is heel urgent, zo onderstreept een vergelijking tussen de Nederlandse en Duitse arbeidsmarkt.

Juist een vergelijking tussen de Nederlandse en Duitse arbeidsmarktstructuur is interessant, omdat Duitsland op dit moment geldt als economisch wonder. De Duitse economie groeit harder dan de Nederlandse en hoewel de werkloosheid in beide landen tot de laagste van de EU behoort (respectievelijk 5,5 procent en 5,1 procent in het 2e kwartaal van 2012), stijgt deze in Nederland, terwijl de werkloosheid in Duitsland veel lager is dan een aantal jaar geleden.

In beide landen is er een flinke toename van flexibiliteit op de arbeidsmarkt. In Duitsland is dit aanleiding voor een voorzichtig debat en stellen wetenschappers kritische vragen (Zie Allmendinger et al., 2012). Ten eerste: zijn flexibele banen extra banen of vindt er substitutie plaats? Ten tweede: is de aard van deze flexibele banen belangrijk: zijn het banen die tot economische zelfstandigheid leiden en bieden flexbanen enig perspectief voor werknemer, maatschappij en economie? Is flexibiliteit evenredig verdeeld, of wordt de last van flexibiliteit door specifieke groepen gedragen? En worden tenslotte de hogere arbeidsmarktrisico’s van flexwerkers voldoende ondervangen door sociaal beleid, of worden sommige groepen structureel benadeeld? Precies dit soort vragen kunnen in Nederland als uitgangspunt dienen om het nut van flexibele arbeid vast te stellen en de bescherming voor flexwerkers te verbeteren.

Rappe groei van flexibele arbeid

De urgentie van een serieuze discussie wordt in figuur 1 onderstreept door de rappe groei van allerlei vormen van flexibele arbeid. Dit is in Duitsland, maar veel meer nog in Nederland het geval (zie ook bijdrage Schippers). Niet alleen groeit het percentage substantiёle deeltijdbanen met werkweken van tussen de 20 en 35 uur. Ook het percentage marginale deeltijdbanen met minder dan 20 arbeidsuren per week neemt toe, net als het aandeel tijdelijke banen en zelfstandig ondernemerschap zonder personeel. Deze grote groep werkenden valt buiten de standaard constructie van een vaste voltijdsbaan, en is daarmee slechts gedeeltelijk of tijdelijk beschermd door voorzieningen die daar bij horen. Flexwerkers worden dus minder goed beschermd, hoewel ze meer risico’s lopen. Toch is er in Nederland nog weinig gedaan om flexwerkers te ondersteunen in het opbouwen van een zelfstandig economisch bestaan met perspectief op duurzame en productieve inclusie in de arbeidsmarkt. Ook wordt er weinig uitgeweid over nut en noodzaak van zo veel flexwerk. Duitsland laat zien dat een betere economie niet per se samenhangt met een veel flexibelere arbeidsmarkt.

Figuur 1: Structuur van de arbeidsmarkt in Duitsland en Nederland, 1996 en 2009, in  procenten

Flexwerk onder jongeren groeit

In Nederland heeft nog maar 30 procent van de potentiële beroepsbevolking een standaard aanstelling. Daarnaast is flexwerk ongelijk verdeeld over groepen op de arbeidsmarkt. Zo hebben jongeren steeds minder vaak een standaard dienstverband. Het aandeel van Nederlandse jongeren onder de 30 jaar met een vaste voltijdsbaan is met liefst 10 procentpunten gedaald van 32 procent in 1996 naar 22 procent in 2009 (Figuur 2). In Duitsland daalde het aandeel jongeren met een standaard baan in diezelfde periode van 35 procent naar 24 procent. Er lijkt bij jongere generaties dus enige vorm van substitutie plaats te vinden. Voor hen is flexwerk de nieuwe standaard geworden. Ook andere groepen hebben veel vaker dan gemiddeld een flexibele aanstelling. In zowel Nederland als Duitsland betreft dat lager opgeleiden en vrouwen.

 Figuur 2: De Nederlandse arbeidsmarkstructuur in 2009 naar groepen werknemers

Flexibel werk moet perspectief bieden

De sterke groei van het percentage mensen in niet-standaard banen maakt een discussie over de verhouding tussen vast en flexibel werk meer dan noodzakelijk. Vooral in Nederland hebben vrouwen, lager opgeleiden en jongeren al lang afscheid genomen van de standaard baan. Flexibele arbeid moet daarom kunnen leiden tot economische zelfstandigheid en perspectief bieden op een duurzame en productieve inclusie in de arbeidsmarkt. Tegenover hogere risico’s moet voldoende inkomens- en werkzekerheid staan.

De observatie dat meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt niet per se samenhangt met een beter draaiende economie, geeft het Nederlandse debat lucht om beter na te denken over de functie van flexibele arbeid. Flexibiliteit kan positief bijdragen aan wensen van werkgever en werknemers, maar moet wel goed ontworpen worden. Alleen onder de juiste voorwaarden kan de flexwerker zelf verantwoordelijkheid nemen voor succes in werk en leven, zoals het regeerakkoord zo graag wil.

Sonja Bekker is onderzoeker bij ReflecT, Universiteit Tilburg en gastonderzoeker WZB Berlijn.