Globalisering, technologische acceleratie, demografie (vergrijzing, migratie), ecologie, cultuurveranderingen en (geo)politieke verschuivingen werken allemaal in op de arbeidsmarkt. Belangrijk is dat deze tendensen als zodanig net zo goed kansen als bedreigingen kunnen inhouden. Per saldo zal dat zal sterk afhangen van onze houding en respons. Niettemin staat de arbeidsmarkt en daarmee de samenleving nu al onder druk, omdat meer dan anderhalf miljoen mensen niet participeren terwijl zij dat wel zouden willen en op enige wijze en in enige mate heel goed zouden kunnen. De beperkte economische groei zal dit probleem niet gaan oplossen.
Wet is niet inclusief genoeg
Bij ongewijzigd beleid kan het participatieprobleem verworden tot een participatiecrisis. Die crisis zal vooral worden gevoeld door de mensen die langs de kant blijven staan. Zij raken gedemotiveerd, voelen zich afgeschreven en ondervinden bovengemiddelde gezondheidsklachten. Niet kunnen participeren in werk, betekent ook minder participatie in andere maatschappelijke domeinen. Daarmee ontstaat een klimaat waarin het vertrouwen in de samenleving en de politiek verder afneemt en waarin soms radicalisering op de loer ligt. Maar ook gemeenten, die intussen al voor een groot deel van de inspanningen en kosten opdraaien, zullen in het nauw komen. De bijstand dreigt het afvoerputje van ontoereikend participatiebeleid te worden.
De huidige Participatiewet is niet zonder resultaat en draagt in bepaalde mate bij aan het ontwikkelen van een nieuwe norm van inclusief werkgeverschap en HR-beleid. Maar tegelijkertijd is de opzet van deze wet zelf niet inclusief genoeg blijkt uit recente onderzoeken en enquêtes en worden er veel te weinig mensen geholpen. Er bestaat zelfs het risico dat de formele doelgroep van de wet andere mensen met een beperking verdringt of in hun kansen belemmert, zo concludeert de vereniging van reïntegratiebedrijven OVAL.
Ontwikkel een parallelle economie
Het perspectief voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is al met al te mager, terwijl bedrijven doorgaan met rationaliseren en herstructureren en de mismatch aldus groeit. Feitelijk is de koek op de arbeidsmarkt veel groter, in de zin van het voorhanden zijn van werk dat vanuit een bredere maatschappelijke opvatting van lonend werk uitstekend kan worden gedaan. Er bestaan goede mogelijkheden voor het doorontwikkelen en formaliseren van een parallelle economie, in aansluiting op de reguliere economie en arbeidsmarkt. Als mensen door kenmerken of omstandigheden niet in een gewone baan kunnen werken of door een groot gebrek aan beschikbare banen, dan moeten zij in een aangepaste werkomgeving kunnen werken. Daarvoor moet een nieuw parallel systeem ingericht gaan worden. Dat systeem heeft drie primaire functies, namelijk het bieden van:
- Permanente aangepaste werkplekken voor mensen die blijvend zijn aangewezen op ondersteuning en een aangepaste werkomgeving;
- Transitieplekken om mensen te upgraden die bij een (r)entree op de arbeidsmarkt nog niet productief of ervaren genoeg zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan vluchtelingen die de taal nog niet beheersen, schoolverlaters zonder diploma en langdurig werklozen;
- Schuilplekken waar mensen in tijden van grote werkloosheid hun vaardigheden op peil kunnen houden in contact blijven met de arbeidsmarkt.
Dit stelsel kan in diverse verschijningsvormen georganiseerd worden: in detacheringsconstructies waarbij men wel te werk gesteld wordt in gewone bedrijven via intermediairs met de status van maatschappelijke onderneming. En in speciale bedrijven en organisaties met dezelfde maatschappelijke status, die met dit doel zijn opgericht. Geen klassieke sociale werkvoorziening gedragen door de overheid. Maar maatschappelijke ondernemingen die gedragen worden door de belangrijkste belanghebbenden. Nederland moet die status dan wel snel fiscaal-juridisch gaan regelen, zoals nagenoeg alle EU-landen al hebben gedaan.
Het werk (de opdrachten) komt uit zowel het bedrijfsleven als van de diverse overheden en aanverwante publieke sectoren. Het bedrijfsleven levert werk dat in de reguliere vorm niet rendabel is uit te voeren. Dat werk wordt deels teruggehaald uit het buitenland (reshoring). De overheid organiseert werk waaraan een grote maatschappelijke behoefte bestaat, dat het nu afnemende service- en kwaliteitsniveau van de maatschappij zal verhogen en dat zoals gezegd ‘loont’ vanuit een bredere opvatting over lonend werk. We gaan dus uit van een maatschappelijke businesscase waarin ook baten zijn opgenomen die buiten de reguliere business cases vallen. We noemen deze nieuw op te richten bedrijven P-bedrijven. Ze concurreren niet met A-bedrijven. Uitkeringen bestaan niet meer, maar vormen in meer of mindere mate looncomponenten.
Politieke partijen moeten zich gelijkluidend uitspreken over participatie
Hoe moet het nu verder? Wij mogen deelnemen aan diverse denk-, doe- dan wel dialoogtafels. En elke keer constateren we in kleine gezelschappen dat alle actoren en vertegenwoordigers van organisaties de probleemanalyses volmondig delen. De arbeidsmarkt moet anders, maar de weg naar verandering is het probleem en lijkt iedere keer weer onbegaanbaar. Dat heeft te maken met angst, gebrek aan vertrouwen en moed, en het afnemen van gezond Nederlands pragmatisme in de politieke en sociale verhoudingen. Het resultaat is stilstand en inertie en soms zelf achteruitgang, niet alleen in de hervormingen maar ook aan de kant van de grote groep niet-participerende mensen.
Zoals vaak aan het einde van een regeringstermijn is de hoop gevestigd op een nieuw kabinet, op basis van nieuwe partijprogramma’s, voortschrijdend inzicht en ambities. Maar we weten ook dat de onderhandelingen langdurig en moeilijk kunnen worden en dat er mogelijk veel partijen aan de onderhandelings- en regeringstafel zullen aanschuiven. Om die reden zou het geweldig zijn als alle partijen zich vooraf zouden uitspreken over het belang van meer participatie. Maatschappelijke inclusie is de urgentste doelstelling, die partijbelangen in positieve zin te boven zou moeten gaan. Als elk partijprogramma hierover een gelijkluidende alinea opneemt, kunnen onderhandelaars elkaar na of zelfs voor de verkiezingen hierop aanspreken. Het geeft de partijprogramma’s als het ware een gemeenschappelijke noemer en maakt ze op dit punt ‘compatible’ in computertermen. Er ontstaat dan alvast een gezamenlijk vertrekpunt, van waaruit uiteraard verdere invulling moet en kan plaatsvinden.
Zonder de politiek iets te willen voorschrijven, doen we graag een suggestie voor een dergelijke standaardbepaling: ‘Het is cruciaal dat de Nederlandse economie en arbeidsmarkt inclusiever worden en dat meer mensen aan het werk komen en blijven; daarvoor is inzet van alle partijen vereist en dienen waar nodig instituties, systemen, regels en organisaties te worden aangepast of vernieuwd.’ Als alle partijen zo’n verbindende bepaling opnemen, kunnen er meteen goede zaken worden gedaan. En de partij die zich op deze wijze uitspreekt, kan dus een groot stemmerspotentieel bereiken. Welke partij doet mee?
Ton Wilthagen is hoogleraar Arbeidsmarkt aan de Tilburg University en Jos Verhoeven is directeur van Start Foundation.
Foto: tetsuo shimizu (Flickr Creative Commons)