Is Nederland een egalitaire samenleving? Als je kijkt naar de inkomensverdeling, is het antwoord ja. Hoewel de laatste decennia jaar de inkomensongelijkheid licht toeneemt, is de verdeling nog altijd gunstiger dan gemiddeld in de rest van de westerse wereld. Het verhaal over de vermogensverdeling is een andere. Economische ontwikkelingen en politieke besluitvorming hebben er gezamenlijk voor gezorgd dat de ongelijkheid in de vermogensverdeling sterk is toegenomen.
Nederland kent een steeds schevere vermogensverdeling
Als je spreekt over het totale vermogen van een land, moet je een onderscheid maken tussen pensioenvermogen enerzijds en privaat vermogen anderzijds. Het opgebouwde pensioenvermogen in Nederland is enorm. Het bedraagt honderden miljarden euro’s en is relatief gelijkmatig verdeeld. In de regel kunnen veel Nederlanders die geen of weinig privaatvermogen hebben opgebouwd, wel beschikken over een goed pensioen. De discussie over de vermogensverdeling gaat dan ook niet zozeer over het pensioenvermogen als wel over het privaat vermogen. Onder dat laatste begrip worden de spaargelden, aandelen, deelnemingen in bedrijven en het bezit van huizen en andere onroerende goederen gerekend minus schulden en leningen. Uit onderzoek blijkt dat vooral de verdeling van het privaat vermogen steeds schever is.
De mate van ongelijkheid in een samenleving wordt veelal uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt. Bij 0 is de verdeling gelijk (iedereen heeft evenveel) en bij 1 is er sprake van totale ongelijkheid (een iemand heeft alles, de rest niets). In Nederland is de Gini-coëfficiënt voor het private vermogen (dus exclusief het pensioenvermogen) meer dan 0,8, zoals ook het CBS vaststelde. Ter vergelijking: de netto inkomensongelijkheid hangt rond 0,28, net iets onder het gemiddelde (0,31) in de westerse wereld. De private vermogensongelijkheid in Nederland ligt daartegen hoger dan gemiddeld in de westerse landen; hoger bijvoorbeeld dan in het Verenigd Koninkrijk en op een even hoog niveau als in de Verenigde Staten, al staat het vergelijkende onderzoek naar vermogensverdeling verrassenderwijs nog in de kinderschoenen.
Traditioneel is de vermogensongelijkheid groter dan de inkomensongelijkheid, maar de verschillen zijn nu wel zeer opvallend. Om een beeld te krijgen: gesteld dat je als ruwe maatstaf de Quote 500 zou nemen dan blijkt dat vijfhonderd huishoudens nu ongeveer 10 procent van het totale private vermogen in Nederland bezitten. In 1997 was dit aandeel nog 6 procent. Aan het andere eind van het spectrum staat drie-tiende van de Nederlandse huishoudens die geen (noemenswaard) privaat vermogen hebben en nog eens bijna een-tiende van de huishoudens, die zelfs een negatief vermogen hebben.
De tendens vanaf de jaren tachtig laat zien dat de beweging in de ontwikkeling van het privaat vermogen vooral aan de extremen plaatsvindt: een toename van de schulden aan de onderkant en sterk groeiend bezit aan de bovenkant. Samen met mijn Utrechtse college Ewout Frankema doe ik onderzoek naar de vermogensverdeling. Onze eerste, voorlopige bevindingen wijzen op de volgende oorzaken voor de grote en toenemende ongelijkheid in de verdeling van het private vermogen.
Oorzaken van ongelijkheid
Ten eerste is er de opbouw van de na-oorlogse verzorgingstaat. Dat lijkt in eerste instantie paradoxaal, als je spreekt over de toename van ongelijkheid, maar de verzorgingsstaat biedt mensen aan de onderkant van de samenleving een bepaalde mate van zekerheid. Een zekerheid die voorheen alleen kon worden verkregen door
de opbouw van een financiële buffer. In geval van ontslag, ziekte en ander malheur kunnen mensen in een verzorgingsstaat terugvallen op allerlei sociale voorzieningen en daarmee vervalt tot op zekere hoogte de noodzaak om een eigen vermogen op te bouwen.
Ten tweede kan worden gewezen op het regeringsbeleid. Door, bijvoorbeeld, de afschaffing van de wet op de vermogensbelasting in 2001en de wijziging van het successierecht in 2010, werd de heffing op vermogens, vermogenswinst en vermogensoverdracht sterk gereduceerd. Door deze politieke beslissingen wordt het private vermogen nu niet of nauwelijks meer belast, overigens zonder dat daar noemenswaardig politiek of maatschappelijk debat over is gevoerd, of grondig onderzoek is gedaan naar de maatschappelijke en economische effecten. Tegelijk is de belasting op arbeid tamelijk hoog gebleven en lijkt de belasting op consumptiegoederen (BTW, accijnzen) eerder toe te nemen.
Als derde oorzaak voor de toenemende ongelijke vermogensverdeling kan worden genoemd het gunstige ondernemingsklimaat in Nederland, maar ook de enorme groei van de prijzen van huizen en aandelen. De prijzen zijn de afgelopen vier jaar weliswaar licht gedaald maar gekeken naar de periode van de afgelopen dertig jaar is de prijsstijging gigantisch. Die ontwikkeling heeft bijgedragen aan de concentratie van privaat vermogen aan de bovenkant van de samenleving.
Een laatste oorzaak voor de toenemende ongelijke verdeling van vermogens is gelegen in de toegenomen mobiliteit van kapitaal. De mogelijkheden om vermogen elders onder te brengen en aldus belastingheffing te ontlopen zijn met de grotere mobiliteit van kapitaal aanzienlijk toegenomen. In feite zijn veel grote vermogens buiten het
bereik van inventarisatie en van de belastingdienst gekomen.
Is de vermogensongelijkheid kwalijk?
De essentiële vraag bij ongelijkheid in het algemeen en bij materiële ongelijkheid in het bijzonder is of dat kwalijk is. Het antwoord is ten dele een morele kwestie. Vind je het verwerpelijk dat de ene mens veel meer heeft dan de ander? Vooral links georiënteerde partijen wijzen erop dat materiële ongelijkheid botst met de ideeën over een egalitaire samenleving. Naast dit voornamelijk subjectieve argument, is er een andere reden waarom je zorg kunt hebben over de toenemende ongelijkheid in de vermogensverdeling. In een verzorgingsstaat hoeven mensen geen beroep op een eigen vermogen te doen om in geval van nood de ondersteuning te krijgen. Met de geleidelijke versobering van de arrangementen van de verzorgingsstaat, zullen mensen steeds vaker worden gedwongen om bepaalde voorzieningen zelf te betalen. En dus moeten ze vaker een beroep op een eigen vermogen. Zoals gezegd is zeker vier-tiende van de Nederlanders hiertoe niet in staat.
Een andere reden waarom je vraagtekens zou kunnen zetten bij groeiende vermogensongelijkheid is dat vermogen beschikkingsmacht geeft. Een toenemende ongelijkheid in de vermogensverdeling kan leiden tot concentratie van economische maar wellicht ook politieke macht bij vermogensbezitters, die vervolgens beslissen over hoe middelen worden ingezet. Dat wringt, vooral nu er beslissingen moeten worden genomen over de verdeling van de pijn van de economische crisis. Opvallend is dat miljardairs in de Verenigde Staten en Frankrijk ervoor hebben gepleit om de vermogenden meer te laten bijdragen aan de bestrijding van de crisis. Zij zien de risico’s van een toenemende ongelijkheid, zeker als van mensen aan de onderkant zware offers worden gevraagd. Maar in plaats van dit terrein over te laten aan de goedbedoelde oproepen van miljardairs, zouden wetenschap en politiek structurele aandacht moeten besteden aan de vermogensverdeling, al is het maar om inzicht te krijgen in de effecten van de lastenverlichting voor topvermogens in de afgelopen jaren.
Bas van Bavel is is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en coördinator van het kenniscentrum ‘Instituties van de Open Samenleving.’ Het centrum maakt onderdeel uit van de Universiteit Utrecht.