Zorgcoöperaties staan niet meer lijnrecht tegenover zorgorganisaties

Tien jaar geleden vormde kritiek op de werkwijze van gevestigde grote zorgorganisaties een belangrijke aanleiding voor de oprichting van de eerste zorgcoöperatie in Nederland. Inmiddels werken beide typen organisaties meer met elkaar samen.

Tegenover de onpersoonlijke benadering en de wisselende gezichten aan het bed, plaatsten tien jaar geleden zorgcoöperaties een alternatieve visie op goede zorg, waarbij bovendien leden van de coöperatie een belangrijke rol vervulden.

Zorgorganisaties benaderden de jonge initiatieven met de nodige argwaan en terughoudendheid, gebaseerd op twijfels over levensvatbaarheid en continuïteit. Meer in het algemeen zouden de waarden van de kleinschalige, van onderop ontwikkelde zorgcoöperaties, botsen met de organisatieprincipes en werkwijzen van de grote bureaucratische zorgorganisaties (een typisch voorbeeld van de clash tussen leef- en systeemwereld). In krimpregio’s speelden daarbij nog andere issues zoals de potentiële concurrentie tussen beide spelers, acterend op een kleiner wordende markt.

Tien jaar later blijken zich echter een aantal interessante ontwikkelingen voor te doen in de relatie tussen beide partijen. Enerzijds brengt de uitbreiding van takenpakketten zorgcoöperaties weer in direct contact met de grote organisaties, omdat zij hen nodig hebben voor de verlening van zwaardere zorg of voor het verkrijgen van financiering. Anderzijds kunnen ook de zorgorganisaties niet langer afzijdig blijven nu de zorgcoöperatie-trend zich heeft doorgezet, en overheidsbeleid veel belang hecht aan het inschakelen van het eigen netwerk van cliënten. Zorgorganisaties, aanvankelijk sceptisch over de nieuwe spelers, moeten nu wel aan de slag met de vraag hoe zij het beste kunnen inspelen op de huidige veranderingen in het sociale domein.

Over het verloop van daadwerkelijke samenwerking tussen beide partijen is nog weinig bekend. Wat zijn nu eigenlijk de pijnpunten en welke factoren kunnen juist bijdragen aan een vruchtbare relatie tussen de twee partijen, werkend vanuit tegengestelde principes en onderling wantrouwen? Uit een inventariserend onderzoek naar deze thema’s, uitgevoerd door de Universiteit Utrecht en Actiz-Aedes Kenniscentrum Wonen en Zorg komen een aantal opvallende punten naar voren.

Tegenstellingen vallen in de praktijk wel mee

Eén van de belangrijkste bevindingen is dat voor een groot deel van de onderzochte samenwerkingsverbanden die tegenstellingen in de praktijk eigenlijk wel meevielen, en in ieder geval niet onoverbrugbaar bleken te zijn. Cruciaal daarbij was het delen van eenzelfde visie op goede zorg, voor zorgcoöperaties sowieso een conditio sine qua non om samenwerking aan te gaan. Ook het erkennen en waarderen van elkaars expertise en vaardigheden en het loslaten van het oude onderscheid tussen ‘professional’ en ‘vrijwilliger’ bleek een belangrijk uitgangpunt om samenwerking in de praktijk mogelijk te maken. Weliswaar gaven verschillende gesprekspartners aan dat de concrete uitwerking in het primaire zorgproces een voortdurende zoektocht was. Echter, zolang beide partijen bereid waren om te zoeken naar praktische manieren om deze verschillen te accommoderen, bleek dit niet onoverkoombaar.

Een belangrijke verklaring die gesprekspartners hiervoor gaven is het gedeelde besef dat samenwerking voor beide partijen belangrijke voordelen kon opleveren, zoals uitwisseling van kennis en expertise, de inzet van vrijwilligers, het bemiddelen tussen vraag en aanbod van zorg, het gebruik van elkaars voorzieningen, de mogelijkheid om te experimenteren met nieuwe regels en werkwijzen, het verkrijgen van financiering en het behouden van maatschappelijke legitimiteit. Of, zoals een van onze gesprekspartners het formuleerde: ‘Het geeft ons de kans om mee te innoveren’, een noodzakelijke voorwaarde om ‘leegstand in je huis’ te voorkomen.

Zorgorganisaties gaan niet anders werken

Opvallend was dat zorgorganisaties aangaven niet anders te zijn gaan werken. Dit zal mede samenhangen met het feit dat de zorgorganisaties in dit onderzoek uitgangspunten ten aanzien van zorgverlening aanhingen die overeenkomen met de visie van de betreffende coöperatie, die de keus voor deze zorgorganisatie bepaald had. Ze bouwden voort op eerdere experimenten met kleine zelfsturende teams die de nodige ondersteuning en ruimte kregen om zelf keuzes te maken en indien nodig van de regels af te wijken. Verder werd het belang van het werken vanuit een intrinsieke motivatie met vrijwilligers genoemd.

Waar beide partijen juist wel grote moeilijkheden ervaarden waren omgevingsfactoren, gerelateerd aan financiering, erkenning van de samenwerking en bestaande wet- en regelgeving. Weliswaar bestaat er een toenemende maatschappelijke en politiek aandacht voor de ‘zin en onzin’ van kwaliteitseisen, maar hier valt nog veel te winnen. Bovendien liggen hier zeker ook voor gemeenten mogelijkheden om praktische moeilijkheden uit de weg te ruimen.

Zorgcoöperaties en bestaande zorg bewegen naar elkaar toe

Terwijl zorgcoöperaties aanvankelijk juist als kritiek op de bestaande zorgverlening werden opgericht, blijken visies op goede zorg zich dus in toenemende mate naar elkaar toe te bewegen. Thema’s als autonomie, aandachtige zorg, respect voor de cliënt en niet teveel verschillende gezichten aan het bed zijn voor beide partijen belangrijke kenmerken van goede zorgverlening, en in deze gedeelde visie op goede zorg stoelt de samenwerking. Tien jaar zorgcoöperaties in Nederland heeft er in ieder geval aan bijgedragen dat ook reguliere zorgorganisaties zich aan het herbezinnen zijn.

Tegelijkertijd roept deze uitkomst ook vragen op, zeker in een periode waarin zorgcoöperaties nadenken over ‘professionaliseringsslagen’ die gemaakt kunnen worden, mogelijke uitbreiding van taken en nieuwe verdienmodellen. De afgelopen tien jaar hebben zorgcoöperaties laten zien hoe zij als nieuwe speler in het complexe veld van zorg en welzijn bij uitstek in staat waren om pijnpunten in werkwijzen van bestaande organisaties bloot te leggen en daar vruchtbare alternatieven tegenover te zetten. Aan de andere kant brengt uitbreiding van taken en professionalisering ook risico’s met zich mee, zoals de ontwikkeling van kruisverenigingen, de particuliere initiatieven die aan de basis stonden van de huidige zorgkolossen in het recente verleden heeft laten zien. Hoe behoud je je eigen karakter, zeker ook wanneer een coöperatie zich bezig gaat houden met het aanbod van zwaardere zorg? Juist ook door aan de ‘vraagkant’ te blijven, die te representeren en een bemiddelende rol te blijven spelen kan men immers kritisch blijven op de kwaliteit van het aanbod.

Een eenduidig antwoord op deze kwestie is er niet. Ze roept echter wel op tot bezinning op de toekomstige rol van zorgcoöperaties binnen het bredere sociale domein en een reflectie op hun positie ten opzichte van gevestigde partijen.

Anita Boele, Peter Leisink, Tine de Moor en Daniëlle Harkes doen onderzoek aan de Universiteit Utrecht.

Afbeeldingsbron:
Creativecommons