Sociale sector laat zich gijzelen

Sociaal werk wordt er wel van beticht een geldverspiller te zijn. De toenemende vraag naar effectiviteit wordt dan beantwoord met een zoektocht naar wetenschappelijke onderbouwde interventies. Maar onderzoekers kunnen beter beschrijven wat sociale professionals nu precies doen.

Van huis uit ben ik sociaal wetenschapper, maar daarnaast heb ik een hobbymatige interesse voor de theoretische natuurkunde. De sociale wetenschappen werden en worden nogal eens weggezet als ‘pseudowetenschap’, maar ook bij de theoretische natuurkunde valt op dat bij deze ‘harde’ wetenschap op een gegeven moment het ‘zeker weten’ ophoudt. Lees bijvoorbeeld A Brief History of Time van Stephen Hawking. Bij zowel de sociale wetenschappen als de natuurwetenschappen moeten we soms genoegen nemen met een zekere speculatieve waarschijnlijkheid, hoewel de redenen hiervoor wel verschillen.

Sociaal werk weet zich slechts marginaal te verantwoorden
De sociale sector wordt geconfronteerd met een toenemende vraag naar effectiviteit en verantwoording (zie bijvoorbeeld Bergmark and Lundstrom 2010). Er is een vraag naar wetenschappelijk onderbouwde interventies, naar een ‘body of knowledge’.Van professionals in de zorg bijvoorbeeld wordt in toenemende mate verlangd dat ze hun handelingen en hun werk objectief kunnen motiveren. Hiernaast wordt er van hen verwacht dat ze dit in termen van effectiviteit en resultaten kunnen verantwoorden, richting hun leidinggevenden, richting hun cliënten, maar ook richting de maatschappij.

Er wordt veel geroepen over de sociale sector, zonder dat er een effectief weerwoord komt. Iedereen lijkt te weten wat het werk is dat sociale professionals moeten doen, hoe ze dit moeten doen, en wat het mag kosten, behalve deze professionals zelf. Ze werken blijkbaar langs elkaar heen, op basis van ‘softe’ kennis en niemand is verantwoordelijk. Met andere woorden: het sociaal werk weet zich niet te manifesteren als een professie (Freidson 2001). Dit is problematisch omdat deze werksoort zich (mede) hierdoor slechts marginaal weet te verantwoorden en te profileren als kenniseigenaar op haar eigen domein, en daarmee vaak onder vuur komt te liggen.

De sociale sector heeft dus een probleem als het gaat om de legitimering van haar professionaliteit en vakkennis. Dit probleem wordt nogal eens aangepakt door onderzoek te doen naar ‘wat werkt’ in de sociale sector, zie bijvoorbeeld het artikel van Jurriaan Omlo op deze site.

Niet laten gijzelen door discours van de natuurwetenschappen
Echter, op deze wijze laat de sector zich opnieuw gijzelen door een discours dat is overgewaaid uit de natuurwetenschappen. Het experiment geldt in dit discours nog steeds als de meest betrouwbare manier om theorieën te toetsen, om na te gaan ‘wat werkt’. Bij interventies in de sociale wetenschappen is dit echter vaak problematisch. Wanneer we een interventie willen testen die bedoeld is om huiselijk geweld tegen te gaan, dan is het bijvoorbeeld ethisch gezien onverantwoord om een bepaald deel van de populatie niet te helpen, zodat deze als controlegroep kan dienen. Het klassieke experiment, inclusief controlegroep dus, is in de sociale wetenschappen hierdoor vaak niet mogelijk, net zoals Omlo ook terecht argumenteert.

Hij geeft daarvoor als reden dat veel interventies in de sociale sector nog niet rijp zijn om op deze manier getoetst te worden, maar ik zou nog een stap verder willen gaan: de sociale sector als zodanig leent zich helemaal niet voor dit type onderzoek. Interventies als ‘presentie’ of de opvoedingscursus Triple P zijn nu eenmaal moeilijk ‘dubbel blind’ te testen. Wat zou immers de placebo van presentie zijn? De sociale sector dreigt een verliezer te worden wanneer we als onderzoekers niet ophouden met het willen toepassen van een onderzoeks– en effectiviteitsdiscours dat er niet op past.

Onderzoek liever het dagelijks werk
Veel beter kunnen we daarom het sociaal werk zelf onderzoeken, zodat we de vraag kunnen beantwoorden of sociaal werk inderdaad een professie is. Het gaat er dan om de dagelijkse activiteiten van sociaal werkers nauwgezet in kaart te brengen, en het hoe en waarom van dit werk bloot te leggen. Met andere woorden: ‘waarom doen sociaal werkers wat ze doen?’

Alleen door uitgebreid en op systematische wijze de activiteiten van sociaal werkers te beschrijven komen we toe aan de vraag of sociaal werk echt een professie is. Het daadwerkelijke gedrag van sociaal werkers is hierbij dus de ingang en kan door middel van een zogeheten thick description – een  term die gepopulariseerd is door de Canadese antropoloog Clifford Geertz – in kaart worden gebracht. De  drijvende gedachte achter deze methode is het feit dat het op systematische wijze in kaart brengen van een cultuur – en de diverse dynamiek achter de dagelijkse uitingsvormen van deze cultuur – om een nauwgezette bestudering van de mensen in deze cultuur vraagt (Geertz 2000 [1973]). Als we het wat en waarom van sociaal werkers in kaart willen brengen, zullen we ermee moeten beginnen om hun dagelijkse activiteiten te gaan volgen.

Ongehoorzaamheid
Als je kijkt naar wat sociale professionals precies doen, dan kom je er bijvoorbeeld achter dat er in dat werk een dynamiek bestaat die je als ‘professionele ongehoorzaamheid’ kunt definiëren. Een organisatie kan procedures en methoden voorschrijven, en kan deze zeer expliciet uitdragen. Maar wanneer het gaat om de persoon achter de cliënt, dan blijken deze richtlijnen vaak minder eenduidig en voorschrijvend dan ze op papier zijn. De cliënten zijn, met andere woorden, meestal niet te vangen in papieren regels.

Daarnaast willen de professionals hun cliënten ook niet altijd laten vangen door deze regels. Ze kiezen ervoor om niet altijd de regels van de organisatie op te volgen, maar om juist hun eigen afwegingen te maken. En natuurlijk, regels en methoden bieden ook houvast en dat is zeker ook belangrijk. Maar waar het hier om gaat is dat de professionaliteit van het werk in de sociale sector dus niet sec af te meten is aan de gehanteerde methoden.

Wanneer professionals hun eigen oordeel verkiezen boven de regels of een evidence-based methodiek, dan komt dit niet naar boven door  onderzoek dat puur is gericht op de effectiviteit van bepaalde interventies en methodieken.

Martijn van Lanen is werkzaam als promovendus en docent bij Fontys Hogeschool Sociale Studies te Eindhoven. Hij hoopt medio 2012 te promoveren op zijn onderzoek met als titel: Waarom doen sociaal werkers wat ze doen?: Naar een herdefiniëring van het begrip ‘professionaliteit’ in de sociale sector. Zie ook www.MartijnvanLanen.nl