Aanpak bureaucratie bij politie is gevaarlijk

Zondag 17 juni vond het zogenoemde schopincident plaats in Rotterdam-Zuid. Paul Mutsaers wijst er op dat dit incident samenhangt met de afbouw van de bureaucratie bij de politie. Want daardoor verdwijnt ook de noodzaak om verantwoording af te leggen.

Om de vraag naar de legitimiteit van dit politiegeweld te kunnen beantwoorden, moest de context worden meegewogen, zo werd gesteld. In het incident speelt echter nog een - maatschappelijk zeer relevante - contextvraag. Wat zal de nieuwe politiewet, de aanval van minister Opstelten op de bureaucratie binnen de politie, doen met de ‘checks and balances’ ter controle van het geweldsmonopolie?

De beheersing van geweld

De inzet van politiegeweld is een veelbesproken thema. Steeds weer wordt gewezen op het belang van de rechtsstaat, waarvan het geweldsmonopolie noodzakelijk deel uitmaakt. We beseffen terdege dat privatisering van geweld slechts negatieve gevolgen heeft voor de samenleving. Geweld dient te worden afgebakend en beheerst. Hiervoor is een wettelijk kader nodig, dat bepaald wordt door een democratisch ingerichte staat. Echter, hoe moet het beheer van het politie instituut - en daarmee het geweldsmonopolie - bepaald worden? De discussie hierover gaat steeds over de machtsverdeling in het driepartijenstelsel (justitie, lokaal bestuur, korpschef), een discussie die ver van de operationele agent af staat en elitaire trekjes heeft.

Debat over ontbureaucratisering is nodig

Er wordt zelden een stevig debat gevoerd over de ontbureaucratisering van de politie, iets dat elke agent aangaat. De partijen lijken het eens over het requiem voor de bureaucratie dat – met dank aan minister Opstelten - is geschreven. Maar juist hier schuilt gevaar. Want dit dodenlied gaat niet alleen over de secundaire (variabele) karakteristieken van de bureaucratie, zoals overbodig papierwerk en ergerlijke administratieve lasten. Het wegsnijden van de bureaucratie tast ook de primaire (vormgevende) aspecten ervan aan. Want bureaucratie waarborgt zaken als rechtvaardigheid, neutraliteit, controleerbaarheid en uniformiteit van burgervrijheden. Ook de verantwoording van geweld hoort hier bij.

Gevaren van ‘Minder regels, meer op straat’

De minister zet in op een werkregime met meer horizontale coördinatiemechanismen, meer vrijheidsgraden, minder hiërarchische sturing en meer autonomie voor de agent op straat. We weten echter uit onderzoek dat een toename in vrijheidsgraden (een ogenschijnlijk gevolg van ontbureaucratisering) leidt tot minder zekerheid en voorspelbaarheid. Laat dat nu net die zekerheid zijn, waaraan agenten behoefte hebben. Een duidelijke institutionele inbedding van politiewerk is dan ook noodzakelijk als houvast in een onvoorspelbare buitenwereld. Het geeft agenten richting in geweldsituaties.

In het aanvalsplan ‘Minder regels, meer op straat’ schrijft de minister dat er ‘meer eigen verantwoordelijkheid’, ‘minder regels’ en ‘optimale handelingsruimte’ moeten komen voor de diender op straat. Als ervaren bureaucracy-basher slaagt hij er aardig in deze antibureaucratische hervormingen als positieve ontwikkelingen te presenteren. Ze zouden bijdragen aan een ‘flexibilisering’ en ‘versoepeling’ van het politiewerk, termen die goed passen bij het Lenteakkoord.

Maar we weten natuurlijk dat in deze nieuwe arbeidscultuur de werknemer vaak aan het lot wordt overgelaten. ‘Eigen verantwoordelijkheid’ staat in de praktijk vaak gelijk aan het afwentelen van lasten en risico’s op de werkende.[i] In een politiecontext kan ontbureaucratisering gevaren met zich meebrengen en leiden tot een schending van het principe van onverdeelde en onvoorwaardelijke burgervrijheden. Wanneer protocollering van politieoptreden niet als veiligheidsclausule maar als bureaucratische belemmering wordt opgevat, wie garandeert dan het voorkomen van persoonlijke willekeur? Privatisering van politiegeweld behoort des te meer tot de mogelijkheden wanneer we het bureaucratische basisprincipe ‘zonder aanzien des persoons’ laten varen.

Verantwoordelijkheid ligt niet bij individuele agent

Het slachtoffer van het schopincident behoort tot de categorie ‘MOE-landers’. Toeval? Wie zal het zeggen. Uit mijn eigen onderzoek in een politiedistrict in Amsterdam blijkt wel degelijk dat de term ethnic profiling niet geheel misplaatst is in de Nederlandse context. En de verantwoordelijkheid daarvan ligt niet bij de individuele agent die een geforceerde vrijheid (‘deregulering’) is opgelegd. Die verantwoordelijkheid ligt bij de minister en de politietop die de agenten op straat aan een flinterdun draadje laten bungelen. Het reduceren van etnische discriminatie tot de vooroordelen en stereotypering van de individuele agent is te gemakkelijk. Het maakt deel uit van een individualiserende tactiek om de kosten, lasten en risico’s grotendeels af te wentelen op de agent. De politietop dient haar verantwoordelijkheden te nemen en gelijkheid en rechtvaardigheid in politieoptreden te reguleren. Daar hoort nu eenmaal een dosis bureaucratie bij, een beschermingspakket, om de uniformiteit van burgervrijheden te waarborgen.

Het is niet de bedoeling te ontkennen dat agenten soms wel degelijk te maken hebben met Kafkaëske situaties waarin ze vermorzeld worden tussen elkaar ontkrachtende, maar toch precies doorgevoerde procedures. Vooral na gebruik van geweld moeten agenten zich in eindeloze procedures storten om hun gedrag te verdedigen en krijgen ze vrijwel automatisch de stempel ‘verdachte’. Dergelijke excessen van ‘bureaucratisch geweld’ moeten agenten inderdaad bespaard blijven. Maar de vraag is of de beoogde ‘responsibilisering’ het leven van burger en agent zal verlichten. Het gaat om een genuanceerd verhaal waaraan de wel/niet discussie over het schopincident geen recht doet.

Paul Mutsaers is onderzoeker aan de Politieacademie en PhD kandidaat Tilburg School of Humanities. Hij schreef samen met prof. Jan Blommaert en dr. Hans Siebers ‘De 360° werknemer. De nieuwe arbeidscultuur en de eindeloze concurrentie’ (Antwerpen: EPO)


[i] Zie voor een onderbouwing van dit argument De 360° werknemer. De nieuwe arbeidscultuur en de eindeloze concurrentie,  door Jan Blommaert, Paul Mutsaers en Hans Siebers.