Bevolkingskrimp is niet het begin van het einde

Bevolkingskrimp in de noordelijke regio’s is een langzaam proces. Sommige bewoners hebben het niet eens in de gaten, anderen ervaren het vertrek van dorpsgenoten en voorzieningen als een verlies. De bereidheid om er toch iets van te maken is groot, zij het niet oneindig.

Bevolkingskrimp in een regio wordt vaak gelijkgesteld aan achteruitgang. In ‘Praat krimpdorpen niet de put in’ stellen Steenbekkers en Vermeij van het SCP dat het beeld van teloorgang van dorpen in krimpregio’s te somber is. Mijn promotieonderzoek, uitgevoerd in dorpen in Noord-Nederland (Friesland, Groningen, Drenthe) bevestigt dit beeld. Bevolkingskrimp laat zeker sporen na in dorpen, maar de impact van de krimp verschilt erg per dorp en over het algemeen vinden de inwoners een passend antwoord op de veranderende omstandigheden in hun leefomgeving. Toch moeten beleidsmakers beseffen dat de zelfredzaamheid van dorpen niet altijd vanzelf gaat.

Krimp leidt tot herverdeling tussen dorpen

Het is logisch om te denken dat bevolkingskrimp een proces is dat zichzelf versterkt. Minder inwoners kan namelijk betekenen dat er minder draagvlak bestaat voor allerlei voorzieningen waardoor deze moeten sluiten. Dit kan een negatieve invloed hebben op de aantrekkelijkheid van een gebied, waardoor nog meer mensen wegtrekken en nog minder mensen zich er willen vestigen. Onderzoek op dorpsniveau laat zien dat het in Noord-Nederland wel meevalt met het negatieve zelfversterkende effect van bevolkingskrimp. Er vertrekken wel iets meer mensen uit krimpdorpen dan uit dorpen waar de bevolking niet afneemt, maar de verschillen zijn minimaal. Bovendien verhuizen de extra vertrekkers naar plaatsen in de buurt. Zij gaan dan wel verloren voor hun dorp, maar niet voor de regio. Er is in krimpregio’s dus sprake van een herverdeling van inwoners tussen dorpen.

Ook minder idyllische dorpen zijn in trek

In een situatie van bevolkingskrimp neemt de druk op de woningmarkt af. Hierdoor worden de keuzes van mensen om in bepaalde plaatsen te gaan wonen steeds minder bepaald door waar woningen beschikbaar zijn en meer door de kenmerken van dorpen in hun omgeving. Het algemene beeld van wonen op het platteland is idyllisch: rust, ruimte, een mooi boerderijtje en een veilige omgeving. Het is dan ook de verwachting dat mensen deze plekken verkiezen boven minder idyllische woonlocaties wanneer er een ruime keuze is

Onderzoek van Bijker toonde in 2013 al aan dat deze kenmerken voor lang niet alle mensen van belang zijn. Dit beeld wordt in mijn onderzoek nog eens bevestigd. Er is gekeken naar welke dorpskenmerken mensen van verschillende leeftijden aantrekken. Dorpen met idyllische kenmerken blijken in het Noorden vooral in trek bij gezinnen met jonge kinderen. Zij verhuizen vaker naar dorpen op zandgronden met meer historische woningen in de koopsector die verder van hoofdwegen liggen. Ouderen verhuizen juist vaker naar grotere centrumdorpen met meer voorzieningen en geschikte huisvesting voor deze groep. Jongvolwassenen daarentegen verhuizen vaker naar dorpen in de uitgestrekte klei- en veengebieden, maar dan wel naar die dorpen met meer nieuwbouwwoningen en een hoger aandeel woningen in de huursector. Deze resultaten laten zien dat dorpen die op het eerste gezicht slachtoffer zouden worden van een herverdeling van de bevolking, de minder idyllische dorpen op het platteland, wel degelijk een toekomst hebben.

Het maakt gezinnen met kinderen niet uit of er een school is

In het kader van krimp als zelfversterkend effect komt de uitspraak ‘zonder school willen hier geen gezinnen met kinderen wonen’ ook regelmatig om de hoek kijken. Waarom zou je namelijk met een gezin ver van een voorziening gaan wonen waarvan dagelijks gebruik gemaakt wordt? Mijn onderzoek laat zien dat het voor de meeste gezinnen blijkbaar niet uitmaakt hoe ver zij van een basisschool wonen. Er is namelijk geen enkel verschil in de instroom van gezinnen met kinderen tussen dorpen met, zonder of met een recent gesloten basisschool. Wel wordt waargenomen dat er sprake is van een iets grotere uitstroom in dorpen waar de school recent gesloten is, maar ook in dit geval zijn de verschillen minimaal.

Krimp is een langzaam proces

Een belangrijke conclusie van mijn onderzoek is dat krimp een langzaam proces is. Dit blijkt ook uit gesprekken die met de inwoners van dorpen werden gevoerd. Soms hebben mensen helemaal niet in de gaten dat ze in een krimpdorp wonen. Zoals een deelnemer aan het onderzoek stelt: ‘Het is net als met aankomen. Je hebt het niet in de gaten tot iemand die je lang niet hebt gezien zegt: “zo, jij bent dik geworden”.’ Anderen ervaren krimp wel degelijk als een proces dat voor verlies zorgt. Zo geven leegstand en verpaupering van de leefomgeving mensen geen prettig gevoel. Ook vinden sommige mensen dat er vroeger meer ‘reuring’ in het dorp was toen er nog meer jongeren woonden. Daarnaast leidt het sluiten van sommige voorzieningen er wel eens toe dat mensen elkaar minder zien. Aan de positieve kant blijkt echter dat de meeste inwoners van krimpdorpen wel een vervanging vinden voor dat wat ze verliezen. Het individuele aanpassingsvermogen van inwoners van krimpdorpen blijkt dus groot, mede omdat mensen de tijd krijgen om zich aan te passen.

Als één man achter hun krimpdorp

Een andere belangrijke bevinding is dat bewoners in krimpdorpen de gevolgen niet zonder meer accepteren. Bij het sluiten van basisscholen ontstaat bijvoorbeeld vaak actiebereidheid: men schaart zich als één man achter het dorp om te redden wat er te redden valt. Is dit niet mogelijk, dan worden regelmatig nieuwe initiatieven ontplooid om de leefbaarheid in een gebied op peil te houden. Zo heeft bijvoorbeeld het sluiten van de dagopvang voor ouderen in Gasselternijveen geleid tot het oprichten van een dorpscoöperatie, waarin niet alleen de dagopvang werd teruggebracht naar het dorp, maar er ook een dorpswinkel en een ontmoetingsplek voor jongeren weer bijkwamen. Ook in Sauwerd werd een jaar na sluiting de supermarkt weer geopend nadat zo’n zeventig procent van de inwoners lid was geworden van een coöperatie.

Zelfredzaam vermogen is niet eindeloos

Uit onderzoeken van het Sociaal Planbureau Groningen en het Fries Sociaal Planbureau blijkt dan ook dat de leefbaarheid in krimpgebieden niet of nauwelijks lager ligt dan in de niet-krimpende gebieden in deze provincies. Toch is er wel reden voor zorgen. Actieve inwoners geven aan dat het zelfredzame vermogen van dorpen niet eindeloos is. Niet alle inwoners hebben tijd of zijn bereid een vrijwillige bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in dorpen. Ook is er soms een gebrek aan professionele kennis of financiële middelen om zaken van de grond te krijgen. In die zin kan de overheid een belangrijke rol spelen, met het versoepelen van regels en begeleiden van processen binnen dorpen. Maar, zoals de effecten van het Uitvoeringsprogramma Leefbaarheid van de provincie Groningen laten zien, kan ook een financiële bijdrage vanuit de overheid net dat extra zetje geven om de boel op gang te brengen en te houden.

Hans Elshof is senior onderzoeker leefbaarheid bij CMO STAMM. Hij promoveerde onlangs bij de Rijkuniversiteit Groningen en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut op de lokale gevolgen van bevolkingskrimp in Noord-Nederland.

 

Foto: Sjaak Kempe (Flickr Creative Commons)