Aruba, Curaçao en Sint-Maarten vragen Nederland honderden miljoenen euro’s steun om de financiële en economische consequenties van het coronavirus het hoofd te bieden – als gift wel te verstaan. Dit is geen recht in wettische zin. Solidariteit met de Caraïbische delen van het Koninkrijk der Nederlanden zou dit rechtvaardigen. Zonder schenkingen zullen de eilanden praktisch ten onder gaan en ook op lange termijn niet meer te redden zijn. Met recht constateert Dick Drayer, NOS-correspondent op de eilanden: ‘Op Curaçao dreigen 50.000 mensen onder de armoedegrens te zakken’ (NOS, 16 april 2020).
Het moederland meent te moeten handelen in termen van leningen en dit met beduidend geringere bedragen dan wenselijk geacht. Op reguliere basis neemt Nederland reeds de nodige kosten voor haar rekening, onder meer ten behoeve van justitiële en politiële taken. Schenkingen in natura vinden inmiddels ook plaats; menskracht en materieel worden ingevlogen en binnengevaren.
De vraag van de eilanden en het antwoord van Nederland zorgen voor een fiks conflict op politiek bestuurlijk niveau (Trouw, 8 april 2020). In Nederlandse media worden de Haagse bestuurders de oren gewassen vanwege hun (vermeend) harteloze optreden (de Volkskrant, 15 april 2020).
Het Statuut moet verhoudingen regelen
Het wetsdocument dat de onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk formeel regelt, is het Statuut dat in 1954 werd ondertekend en daarna regelmatig bijgesteld. Op 10 oktober 2010 is hierin vastgelegd dat het Koninkrijk der Nederlanden uit vier ‘landen’ bestaat: Aruba, Sint-Maarten, Curaçao en Nederland. De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) zijn als ‘openbaar lichaam’ aan Nederland toegevoegd en kregen de benaming Caribisch Nederland. Het Statuut torent boven de grondwet van de respectieve landen binnen het Koninkrijk uit.
De BES-eilanden worden als ‘een soort gemeenten’ gekarakteriseerd, maar dat zijn ze niet: ze hebben veel minder te vertellen dan willekeurig welke gemeente in Nederland. De vereisten die aan eilandelijke bestuurders worden gesteld, zijn scherper dan voor gemeentelijke bestuurders en de mogelijkheden om van Nederlandse zijde op eilandelijk niveau bij te sturen en in te grijpen, zijn flink groter dan bij gemeenten.
Autonomie aangetast door onvermogen
Ook Aruba, Sint-Maarten en Curaçao zijn praktisch gesproken geen ‘landen’ in de staatkundige zin, al was het maar omdat enkele essentiële zaken niet door die landen ingevuld kunnen worden, zoals de uitgifte van het Nederlandse paspoort, buitenlandse betrekkingen en defensie. We noemen de eilanden ‘autonoom’, maar ook dat zijn ze in vele opzichten absoluut niet en dat zijn ze steeds minder geworden. De eilanden kunnen de toegenomen problemen niet zelfstandig het hoofd te bieden.
Dagelijks wordt dit onvermogen om aan autonomie invulling te geven geïllustreerd door ontoereikende criminaliteitsbestrijding, overrompelende milieuproblematiek, gemankeerd onderwijs, onduldbare (intereilandelijke) infrastructuur, falende handhaving van mensenrechten, uitzonderlijke gewelddadigheden, belabberde ambtelijke dienstverlening, haperende kinderbescherming, hoge werkloosheid, frauduleus bestuur, behoeftige gezondheidszorg en onbeheersbare overheidsfinanciën in de eilandelijke samenlevingen.
Afwachten wat Nederland doet
In de praktijk van alledag maakt het Statuut de bewoners van de eilanden tweederangs burgers van het Koninkrijk. Het is slecht toeven in de status van ‘openbaar lichaam’ en bovenal die van ‘autonoom land’, omdat het in de praktijk steevast een afwachten is wat Nederland zal gaan doen.
Afwachten óf en hóe Nederland ingrijpt wanneer eilandelijke overheidsbedrijven, de inlichtingendienst en de Centrale Bank in handen dreigen te vallen van malafide partijen; wanneer de bestuurders bij het opstellen van de eilandelijke begrotingen de realiteit volledig uit het oog verliezen; wanneer onderwijs en ziekenzorg door het ontbreken van noemenswaardig beleid ineenstorten; wanneer de lucht- en watervervuiling aantoonbaar doden veroorzaken; wanneer vluchtelingen van nabij en een virus vanuit verre oorden de eilanden overrompelen; enzovoorts.
Gunst beheerst de verhoudingen
Het Statuut spreekt van gelijkwaardigheid, zelfstandigheid en wederkerigheid voor de landen, maar feitelijk worden die verhoudingen beheerst door een uitgesproken koloniaal element: gunst. De Caribische eilanden zijn bedelende horigen van Nederland. Aan de Koninkrijksrelaties ontbreekt een deugdelijk uitgewerkt en transparant stelsel van rechten en plichten, alsmede – onvermijdelijk – een deugdzame geschillenregeling.
Grondig uitgewerkte rechtsregels ordenen de onderlinge verwachtingen en voorkómen zodoende conflicten. Belangwekkender nog is dat recht en het handhaven ervan het onderling vertrouwen tussen mensen in een samenleving versterken. Dit is nu precies wat gunsten niet doen. Een samenleven gebaseerd op gunstverlening voedt het onderlinge wantrouwen en (ver)hindert zodoende het samenwerken.
Coronavirus maakt de gunstrelatie tastbaar
Het door gunsten gestuurde samenleven versterkt bij de onderliggende partij het optrekken van façades, het zich onttrekken aan verantwoordelijkheden, het aannemen van de slachtofferrol en gevoelens van minderwaardigheid. Kortom, Nederland beschaamt de eilandelijke bewoners, dikwijls verpakt met de beste bedoelingen. Het coronavirus maakt uitgesproken tastbaar wat al langere tijd onderkend moet worden.
Het verminderen en uiteindelijk opheffen van de schaamtevolle gunstrelatie begint bij het vaststellen van een gemeenschappelijk doel. Als gelijke welzijn en welvaart voor alle rijksgenoten het hoofddoel van het samenleven in het Koninkrijk zou zijn, dan ligt het voor de hand om voor de bestuurlijke constructie te kiezen waarbij de eilanden gemeenten en tezamen een provincie worden. Onderkend moet worden dat uitsluitend met de volledige integratie van de eilanden in Nederlands verband het verlangde welzijns- en welvaartsniveau en de daarop afgestemde financiële middelen gegarandeerd kunnen worden.
Met deze constructie van integratie wordt de door gunst geteisterde relatie ontmanteld, daar het aan beide zijden niet alleen duidelijk is wat geëist kan worden, maar ook wat de verplichtingen zijn. Beide partijen kunnen dan eindelijk, zonder schaamte- en (eventuele) schuldgevoelens, elkaar als gelijkwaardige partners tegemoet treden.
Koers zetten naar een en hetzelfde Nederlanderschap
Er dient een keuze gemaakt te worden. Erin of eruit? Of je wordt onafhankelijk en treedt net als Suriname in 1975 de eigen toekomst tegemoet – inclusief een agressief opdringend Venezuela, een expansief en neokoloniaal China en een genadeloze Latijns-Amerikaanse maffia. Of je wenst je een Koninkrijk zónder koloniale gunstverhoudingen en mét een volwaardig meedraaien in een democratisch bestel.
Het roer moet worden omgegooid. We moeten krachtdadig en doelgericht koers zetten naar een en hetzelfde Nederlanderschap. Het is de enige nog resterende mogelijkheid om af te rekenen met de koloniale verhoudingen binnen het huidige Koninkrijk. Schaf het Statuut af en vorm de Nederlandse Grondwet om tot de Koninkrijksgrondwet. Maak van de Caribische eilanden één provincie en zes gemeenten naar Nederlands model. Dit behoeft geen van de partijen te beangstigen, zolang deze onafwendbare ontwikkeling met wederzijdse zorg verder wordt voorbereid en begeleid. Tijd voor een ‘Denktank herziening koninkrijkrelaties’.
Aart G. Broek is socioloog en letterkundige, gespecialiseerd in het Caraïbisch gebied, en dan met name de Nederlandse Antillen. Deze beschouwing is een bewerking van zijn presentatie op de conferentie 65 Jaar Statuut, Den Haag, december 2019.
Foto: Aart G. Broek