COLUMN Nieuw leven voor gezondheidscentra

De huisartsenzorg staat op instorten. Hoog tijd om het denken over gezondheidscentra in ere te herstellen, vindt Jos van der Lans.

Op de medische faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen (tegenwoordig Radboud Universiteit), waar ik in de jaren zeventig studeerde, functioneerde in die dagen de Aktiegroep Medicijnen, een verzameling geëngageerde studenten en medewerkers die de gezondheidszorg op een andere leest wilden schoeien. Ze wilden de medicalisering een halt toeroepen, meer aandacht voor sociale achtergronden, adequater werk maken van preventie en een einde maken aan de arts als private ondernemer. Meerdere professionele disciplines zouden elkaar in de ‘eerste lijn’ moeten gaan versterken in wijkgezondheidscentra, waar huisartsen, fysiotherapeuten, maatschappelijk werkers, wijkverpleegkundigen en zo nodig ook psychologen in loondienst in een team zouden gaan werken.

We zien nu hoe deze visieloze behoudzucht heeft uitgepakt

Een flink aantal van hen vestigde zich na hun opleiding in Almere en Amsterdam-Zuidoost, waar de gezondheidszorg nog van de grond moest komen en waar men warmliep voor deze moderne, integrale vorm van eerstelijnszorg. Ook streken ze neer in volkswijken, zoals in Den Bosch-Oost en in Oss. Zo ontstonden er enige tientallen gezondheidscentra waar men geneigd was om verder te kijken dan de medische neus lang is en waar meer aan preventie en voorlichting werd gedaan dan een stapel folders in de wachtkamer leggen. En eigenlijk werkte dat heel goed.

Welzijnsgedoe

De dominante krachten in de gezondheidszorg (verzekeraars, zorgkantoren, het ministerie, de Landelijke Huisartsen Vereniging) gedoogden de wijkgezondheidscentra, maar meer ook niet. Zo bleven ze marginaal. Van lieverlee raakte het enthousiasme opgedroogd en moesten steeds meer andere eerstelijnsdisciplines vanwege aanhoudend financieringsgedoe afhaken, waardoor gezondheidscentra eigenlijk niet veel meer dan meerhoofdige huisartsenposten werden.

Bijna vijftig jaar later zien we hoe deze visieloze behoudzucht heeft uitgepakt. Het werk van huisartsen is de laatste decennia overvleugeld door gezondheidsklachten die geen directe medische oorzaak kennen. Een effectieve relatie met disciplines die in de wijkgezondheidscentra collega’s waren, ontbreekt of komt moeizaam van de grond.

De alleskunnende huisarts, 24/7 in dienst van zijn patiënten, is  een onhoudbare figuur aan het worden

Als oplossing zijn er in veel praktijken POH’ers gekomen; praktijkondersteuners van huisartsen, meestal verpleegkundigen. Zo zijn praktijken een soort mini-gezondheidscentraatjes geworden, maar wel vooral medisch ingekleurd en met de huisarts steeds meer in de ongewenste rol van manager en hoofdonderhandelaar met zorgverzekeraars. Ondertussen hergroepeerden veel sociaalwerkdisciplines zich in sociale wijkteams. Je zou die in de terminologie van de jaren zeventig als een soort wijkwelzijnscentra kunnen zien, maar het probleem daarvan is dat zij los functioneren van huisartsen die vanwege de drukte geen tijd vinden om mee te werken aan dit welzijnsgedoe.

Het meest dramatische is echter dat er totaal niet werd geanticipeerd op de ontwikkeling dat de alleskunnende huisarts, 24/7 in dienst van zijn patiënten, een onhoudbare figuur aan het worden is. Waar in de gezondheidscentra huisartsen samenwerkten, hun werk verdeelden en zij parttime konden werken, is dat in de reguliere huisartsenzorg moeilijk te realiseren. Het resultaat: steeds meer aankomende huisartsen weigeren praktijken te gaan exploiteren die hun leven totaal overheersen.

Dreigende duisternis

Tussen 2012 en 2023 is het aantal geregistreerde huisartsen gestegen van tienduizend naar vijftienduizend, maar is het aantal praktijkhoudende huisartsen teruggelopen van bijna 80 naar minder dan 50 procent. Met als gevolg dat steeds meer huisartsenpraktijken een dankbare prooi worden van particuliere beleggers. Zij nemen praktijken over van artsen die met pensioen gaan en geen opvolger kunnen vinden. En ze ontwikkelen een aanbod waarin technologie, efficiency, rendement en freelancehuisartsen de dienst uitmaken. Er zijn nu al signalen dat dit de doodsteek vormt voor de oude, zo kenmerkende poortwachtersfunctie van de huisarts, gebaseerd op bereikbaarheid, persoonlijk contact, bekendheid en vertrouwen.

Dat alles voltrekt zich, terwijl de kennis ruim voorhanden is om dit te voorkomen. Hoewel de verkiezingsprogramma’s weinig reden gaven tot optimisme, moeten we hopen dat een nieuw kabinet in deze dreigende duisternis wel het historische licht durft te zien. Zo niet, dan moeten we het ergste vrezen.

Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist