COLUMN We moeten weer durven vertrouwen

De relatie tussen controle en vertrouwen is intrigerend. Neem de bijstandsgerechtigden wier tandenborstels geteld worden door overijverige controleambtenaars. Of schuldenaren die in de naargeestige Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen zijn beland en in detail moeten bijhouden wat ze doen en laten de hele week. Of de thuiszorgmedewerksters die minutenregistraties bij moeten houden.

In al die gevallen zijn de baten van toezicht dat op vertrouwen is gebaseerd snel opgeschreven. Mensen worden beter gemotiveerd en blijer van het geschonken vertrouwen. Het toezicht wordt goedkoper en vaak ook effectiever. Niemand kan daar tegen zijn. Toch?

Knap ingewikkeld begrip

Met de artikelen en beleidsstukken waarin de lofzang op vertrouwen bij toezicht wordt gezongen, kan een kloeke boekenkast worden gevuld. Het probleem is dat het onduidelijk is wat toezicht op basis van vertrouwen eigenlijk betekent.

De eerste reden voor deze onduidelijkheid is dat het begrip vertrouwen in filosofische zin knap ingewikkeld is. Zo is er een verschil tussen vertrouwen binnen persoonlijke relaties (kunnen bouwen op een partner in goede en slechte tijden), transactioneel vertrouwen (niet bedonderd worden door een verkoper) en institutioneel vertrouwen (het recht zegeviert als er dingen misgaan). Het maakt nogal uit over welke variant je het hebt als je over ‘vertrouwen’ praat.

Welke van drie vormen van vertrouwen we ook bezien, de relatie met controle hangt samen met de context. Zelfs binnen een hechte liefdesrelatie is vertrouwen nooit geïsoleerd te zien of ‘blind’. Stel de man van een stel zegt achteloos tegen zijn vrouw dat hij een weekendje in de Ardennen doorbrengt met een oude schoolvriendin. Er zullen weinig relaties zijn waar de vrouw deze mededeling in blind vertrouwen accepteert.

Hetzelfde geldt voor toezicht. Zo wordt de bijstandsgerechtigde in het vertrouwensexperiment (soms ten onrechte basisinkomen genoemd) van de gemeente Tilburg onderworpen aan minder strenge regels dan elders in het land. Maar vrijblijvend is het experiment niet, want de deelnemers vullen vragenlijsten in en moeten wel aan andere regels voldoen. Vertrouwen is geen blind vertrouwen; vrijheid is geen vrijblijvendheid.

Het meest intrigerende aspect van vertrouwen is de relatie tussen vertrouwen en onzekerheid. Als toezichthouders onzeker zijn over wat het ‘subject’ gaat doen, is juist vertrouwen nodig. Maar er is eveneens een roep om controle om de onzekerheid te verkleinen. Er is altijd wel iemand in de zaal die zegt 'Ja, maar wat als…'. Voor je het weet, heb je dan weer een nodeloze controle ingebouwd met mogelijk vervelende gevolgen voor het vertrouwen.

Het vereist moed om dingen los te laten

Vertrouwen vergt moed, om dingen los te laten. Moed om te accepteren dat dingen wel eens anders lopen dan gepland. Vertrouwen vraagt eveneens om voorzichtigheid opdat vertrouwen geen blind vertrouwen wordt of subjecten misbruik maken van het geboden vertrouwen. Ook de andere kardinale deugden spelen een rol. Rechtvaardigheid om de juiste balans te vinden tussen controle en vertrouwen en gematigdheid om de andere partij ook wat de gunnen in een relatie. De deugden zijn zowel van toepassing op degene die vertrouwt als op degene in wie vertrouwen wordt geschonken.

Een laatste schakel in de filosofie van vertrouwen is dat een relatie niet te ongebalanceerd mag zijn in termen van machtsverhoudingen, omdat vertrouwen dan ingewikkeld wordt. Als de ‘bovenliggende’ partij (vaak de toezichthouder met een flink mandaat) een deel van de ‘macht’ opgeeft om de kwetsbare partij te beschermen, kan vertrouwen tot stand komen.

Na deze filosofische bespiegelingen, die ik grotendeels baseer op Bart Nooteboom en Annette C. Baier, kunnen we aan de slag. Toezicht op basis van vertrouwen (ook wel horizontaal toezicht genoemd) kenmerkt zich doordat de onder toezicht gestelde zelf grotendeels mag bepalen hoe het toezicht er uitziet, uiteraard in onderhandeling met de toezichthouder.

Het heeft als voordelen dat het toezicht uitvoerbaar en licht is, en de onder toezicht gestelde gemotiveerd blijft. Het is ook dynamisch want kan periodiek, en aangepast worden. En als de onder toezicht gestelde het vertrouwen beschaamt door te gaan sjoemelen, kan teruggevallen worden op het ouderwetse top-down model.

Zelf tegenprestatie laten bepalen

Stel we zouden de relatie gemeente-bijstandsgerechtigde willen veranderen in een toezicht op basis van vertrouwen. Hoe gaat dat?

Allereerst mogen de bijstandgerechtigden zelf een voorstel doen hoe hun maatschappelijke tegenprestatie eruitziet. Met bier en chips op de bank liggen, zal niet worden geaccepteerd, maar alles wat redelijk is komt in aanmerking, van een schildercursus tot mantelzorg tot vrijwilligerswerk.

Vervolgens wordt periodiek getoetst of het arrangement voldoet en de doelen, die zowel de gemeente als de bijstandgerechtigde hebben, gehaald worden. Zo niet, dan volgt een aanpassing. Houdt de bijstandgerechtigde zich niet aan de zelf voorgestelde afspraken, dan gaan we over tot het ouderwetse model.

Ik zie nauwelijks nadelen aan dit systeem. Althans bij gemeentelijke regelingen. Bij het Rijk hebben we massale processen (bijvoorbeeld rond toeslagen) geautomatiseerd en is er geen ruimte voor maatwerk over. Misschien was dat toch niet zo slim, want je kunt dan weinig meer doen dan investeren in procedureel vertrouwen: de uitkomst van een proces wordt geaccepteerd als het proces zelf als redelijk wordt ervaren. Als je keihard beboet wordt voor elk foutje gaat het mis. Met ingewikkelde regelingen en harde straffen bij fouten begeven we ons ver van het pad van vertrouwen.

Nieuw avontuur voor Wouter Koolmees

Maar bij gemeentes kan het wel. Er is één catch. Toezicht op basis van vertrouwen vergt politieke moed als de (onvermijdelijke) consequenties van meer vertrouwen schenken zich openbaren. Het vereist een minister die de keuzes met verve verdedigt tegenover een Tweede Kamer die natuurlijk ‘precies’ wil weten hoe dit in de praktijk uitpakt. Het vereist ook een maatschappelijke moed om te accepteren dat het in Maastricht wellicht anders loopt dan in Groningen. Of dat binnen één gemeente burgers verschillend behandeld worden.

Kunnen wij als maatschappij deze moed opbrengen in tijden waarin het lijkt of elk risico moet worden uitgebannen? Zo hoorde ik op de radio iemand vorige week zeggen dat we een paraplu in onze auto mee moeten nemen voor als we pech krijgen en dan misschien buiten moeten staan in de zon. Alsof we dat niet zelf kunnen of moeten bedenken of bepalen.

Welke minister durft dit aan? Ik zet mijn geld op Wouter Koolmees. Die is nu toch min of meer klaar met de pensioenen en de zzp’ers. Hij zit wel in zijn maag met het UWV. Dat komt dan mooi uit. Een ideaal persoon voor een nieuw avontuurtje.

Marcel Canoy is distinguished lecturer Erasmus School of Accounting and Assurance, en columnist voor www.socialevraagstukken.nl

 

Foto: Pixa