De olifant in de (kinder)kamer

Ondanks de voortvarende aanpak van kindermishandeling in de afgelopen decennia is er nog steeds ‘een olifant in de (kinder)kamer’, betoogde Majone Steketee in haar oratie gisteren. Enerzijds is er te weinig aandacht voor het geweld in gezinnen, anderzijds is het probleem zo groot dat we alleen deelaspecten zien. Om te zorgen dat het geweld daadwerkelijk stopt, moeten we meer weten over de patronen die eraan ten grondslag liggen.

Hoewel er meer aandacht is gekomen voor kindermishandeling, wil dit nog niet zeggen dat we ook het taboe over kindermishandeling doorbroken hebben. Jongeren met geweldservaringen geven aan dat zij zeer terughoudend zijn in het doorbreken van het zwijgen: ‘je hangt immers niet je vuile was buiten’. Ondanks allerlei nationale campagnes om meer bekendheid onder burgers te bewerkstelligen, is het niet vanzelfsprekend dat de omgeving het sociale netwerk kindermishandeling attendeert en ouders aanspreekt.

Weinig meldingen uit het sociale netwerk

De meeste meldingen bij destijds het AMK en het huidige Veilig Thuis komen nog steeds van de politie (Lünnemann & Lünnemann, 2016; 2017). Buren, familie of andere volwassenen rondom de kinderen melden zeer weinig en ook van scholen komen weinig signalen (Verwijs, Lünnemann, Tierolf, Smit, 2012). Kinderen die zelf te maken hebben gehad met geweld in het gezin voelen zich in de steek gelaten (Pels et al., 2011): buren, familie of docenten moesten toch iets gemerkt hebben van wat er thuis aan de gang was? Zij moesten het letsel bij henzelf of hun moeder toch gezien hebben?

Veel volwassenen rondom de kinderen vermijden het onderwerp, er is sprake van handelingsverlegenheid. Toch zitten in elke klas minimaal drie tot zeven kinderen die te maken hebben gehad met kindermishandeling (Vink, e.a., 2016). Wat achter de voordeur gebeurt, geldt nog steeds als privé.

Rechten van ouders komen eerst

Daarnaast zijn we in Nederland zeer gericht op de rechten van de ouders. Anders dan in Zweden waar men bij vermoedens van kindermishandeling het kind, zonder de ouders te informeren, uit de klas haalt voor nader onderzoek (Vink, 2017 - nog te verschijnen). Zo’n aanpak is in Nederland niet denkbaar. Sterker nog, in de jaren negentig is de positie van de ouders juist verste­vigd met de wettelijke plicht om hen in een vroeg stadium te informeren over de melding. De sterke positie van de ouders blijkt ook als kinderen als gevolg van kindermishandeling behandeling nodig hebben. Vanwege de ouderlijke macht moeten beide ouders toestemming geven voor zowel onderzoek als behandeling. Als de pleger toestemming weigert dan blijft het kind daarvan verstoken.

Maar wanneer is het gerechtvaardigd om ouders aan te spreken of in te grijpen? Kindermishandeling is een complex probleem; we raken snel verstrikt in loya­liteiten jegens kind, ouders en collega’s. Aarzeling en onzekerheid of je ouders mag aanspreken, leidt tot handelingsverlegenheid. Het is niet eenvoudig voor professionals in te schatten wanneer zij mogen ingrijpen in de privésfeer van het gezin, al dan niet met gedwongen hulpverlening.

Niet-fysieke mishandeling moeilijk te bewijzen

Bij fysiek en seksueel misbruik kan er nog forensisch onderzoek gedaan worden om vast te stellen wat er precies is gebeurd. Maar bij psychische mishandeling of verwaarlozing wordt dit veel lastiger. Mag er ingegrepen worden als je je kind vanuit geloofsovertuiging of andere redenen een bepaalde medische handeling onthoudt, of als je ervan over­tuigd bent dat een ‘raw food’-dieet beter is voor het kind, of als je het juist alleen ongezond eten geeft?

Is het gerechtvaardigd om kinderen uit huis te plaatsen, terwijl we inmiddels weten dat kinderen in de jeugdzorg ook blootgesteld zijn aan seksueel misbruik en geweld door medepupillen, pleegouders of professionals (commissie de Winter, 2017)?

Complexiteit van het probleem

Een andere reden waarom we de olifant in de (kinder)kamer niet herkennen, is de complexiteit van het probleem. De gevolgen van kindermishandeling zijn zeer divers en daardoor moeilijk herleidbaar. Talloze studies tonen aan dat kinder­mishandeling en het getuige zijn van partnergeweld een enorme impact heeft op de slachtoffers. De lijst met gevolgen voor kinderen is onwaarschijnlijk lang. … De aard, duur en ernst van het geweld is medebepalend voor de klachten die kinderen kunnen krijgen. Deze veelheid aan verschillende soorten gevolgen illustreert dat er geen expliciete symptomen of klachten zijn, behalve lichamelijk letsel, om kindermishandeling te herkennen.

Inzicht in de complexiteit van het soort en de duur van het geweld is van groot belang voor de aanpak van preventie en de gevolgen. Zo vraagt situationeel geweld in gezinnen waarin de problemen zich opstapelen en geweld meer een uiting van onmacht is, om een geheel andere aanpak dan wanneer er sprake is van dwangmatig en controlerend geweld. We weten inmiddels ook dat de programma's waarmee ouders leren hoe op te voeden zonder geweld niet werken, omdat zij niet aansluiten bij de verschillen in relatiedynamiek en patronen van het geweld (McWey e.a., 2013). Het is dus van belang om te weten welk soort geweld en welke achtergronden er spelen om daadwerkelijk de ouders te ondersteunen en de kinderen de beste zorg te verlenen.

Tijdens behandeling neemt geweld af, maar stopt niet

De beste preventie van intergenerationele overdracht is dat het huidige geweld daadwerkelijk stopt. Afname van geweld leidt direct tot meer sociaal-emotio­nele veiligheid bij kinderen en minder traumaklachten (Tierolf, e.a., 2014). Het stoppen van geweld zou de voornaamste prioriteit moeten zijn, maar dat blijkt in de praktijk niet eenvoudig.

In 2009 en 2012 onderzochten mijn collega’s en ik de aanpak huiselijk geweld van de vier grote steden. Gedurende anderhalf jaar volgden we gezinnen waar sprake was van geweld in het gezin en deden op drie momenten uitgebreide metingen. Het merendeel van de gezinnen (92%) ontving een vorm van hulp gedurende het eerste jaar na melding bij het steunpunt punt huiselijk geweld of Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.

We constateerden dat het geweld in de gezinnen wel afnam, maar dat in geen enkel gezin het geweld daadwerkelijk is gestopt (Tierolf, Steketee & Lünnemann, 2014). En het langdu­rige lichamelijk geweld bleek zelfs nauwelijks afgenomen te zijn.

Moeders melden het niet en hulpverleners vragen er niet naar

Het onderzoek geeft twee verklaringen voor dit resultaat. Uit de interviews met de moeders blijkt dat zij, hoewel zij hulp of ondersteuning krijgen, zelf niet aankaarten dat er nog steeds geweld plaatsvindt. Enerzijds blijken veel vrouwen bang dat áls zij aangeven dat het geweld nog gaande is, de kinderen uit huis gehaald worden.

Anderzijds hebben de vrouwen de neiging het partnergeweld te bagatelliseren. Een vrouw in het onderzoek die regelmatig geslagen wordt, zelfs een keer met een fles tegen haar hoofd, zegt: ‘Je hoort weleens van huiselijk geweld dat die vrouwen helemaal in elkaar geslagen worden, dat was bij mij niet zo.’

Daarnaast blijkt dat de hulpverleners het thema geweld niet aan de orde stellen in de gesprekken. De hulp is veelal gericht op de onderliggende problematiek, zoals verslaving, psychische problemen of relatieproblemen van de ouders. Professio­nals vragen niet of de veiligheid van het gezin en de gezinsleden gewaarborgd is.

Nieuwe risicotaxatie biedt hoop

Hoe dan ook, zorgen dat het geweld stopt zou de eerste prioriteit moeten zijn van de hulp en bescherming die de gezinnen krijgen. Een belangrijke stap daarin is het recent ontwikkelde triage-instrument van Vogtländer en collega’s (2014). Met behulp van dit instrument moeten de medewerkers van Veilig Thuis een risicotaxatie maken van de onveiligheid in het gezin. Eerst veiligheid, dan behan­delen. Vervolgens is het van belang om in de hulpverlening en ondersteuning van deze gezinnen aandacht te hebben voor het geweld en de geweldpatronen die daaraan ten grondslag liggen. Om zo de intergenerationele overdracht van geweld te kunnen doorbreken.

Majone Steketee is bijzonder hoogleraar Intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen bij de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit fragment is een deel van haar inaugurele rede die zij gisteren uitsprak. De volledige tekst is te vinden op de website van het Verwey-Jonker Instituut

Foto: E K (Flickr Creative Commons)