Differentiatie in het onderwijs vergroot kansenongelijkheid

Differentiatie wordt in het onderwijs gezien als de oplossing voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Eddie Denessen ziet ook nadelen: een groeiende kansenongelijkheid en scherpere scheidslijnen tussen leerlingen in een tijd dat sociale cohesie en integratie harder nodig zijn dan ooit.

Het Nederlandse onderwijs biedt leerlingen met verschillende sociaal-culturele achtergronden onvoldoende gelijke kansen. Leerlingen verschillen van elkaar, bijvoorbeeld in hun aanleg om te leren, in hun concentratievermogen of tijd die ze nodig hebben om een opdracht te maken. Ze verschillen ook in hoeveel ze thuis geleerd hebben, wat ze in hun vrije tijd doen en hoe leuk ze school vinden.

Onderwijsdeskundigen en de overheid menen dat adaptief en gedifferentieerd onderwijs het middel bij uitstek is om op een verantwoorde manier om te gaan met verschillen tussen leerlingen en bij te dragen aan gelijke kansen en het bieden van voldoende uitdaging voor alle leerlingen. Leraren moeten leerlingen met al deze verschillende kenmerken ondersteunen bij het leren, zodanig dat het onderwijs voor alle leerlingen betekenisvol is. Een klassikale aanpak is niet toereikend, omdat die voor sommige leerlingen te moeilijk is en voor anderen te gemakkelijk.

Ouders van kinderen op vwo en vmbo hebben verschillend opleidingsniveau

Differentiëren kan op verschillende niveaus: op macroniveau met verschillende schooltypen, zoals vmbo, havo en vwo en op mesoniveau met verschillen tussen klassen, zoals plusklassen. Kinderen van hoog opgeleide ouders zijn oververtegenwoordigd op het vwo en kinderen van laagopgeleide ouders op het vmbo. Deze samenhang tussen het opleidingsniveau van ouders en de schoolloopbaan van hun kinderen kan niet volledig worden teruggevoerd op de erfelijke aanleg van kinderen uit verschillende sociale milieus. Er spelen andere factoren een rol, waarvan er een aantal onder de verantwoordelijkheid van de school vallen.

Leraren staan in de klas voor een differentiatiedilemma

Ook in de klas worden leerlingen onderverdeeld, bijvoorbeeld in niveaugroepen (microniveau). De leraar bepaalt op basis van kennis over de leerlingen en hun vorderingen wat het volgende doel voor hen is en kiest welke instructie of taak passend is om dat doel te realiseren. Differentiatie wordt hierbij gezien als een rationeel keuzemodel, een beredeneerd proces.

In hun feitelijke onderwijspraktijk worden leraren echter door twee strijdige beleidsinitiatieven van de overheid voor een differentiatiedilemma geplaatst. De overheid wil namelijk door differentiatie aan de ene kant het onderwijs voor de zogeheten ‘excellente’ leerlingen een stuk uitdagender maken met de ‘aanpak toptalenten’. En aan de andere kant wil zij gelijke kansen bevorderen door met maatwerk de kansen van leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus te vergroten.

Het uitdagen van hoogpresterende leerlingen en het ondersteunen van de kansen van kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus zijn niet te verenigen in één aanpak van differentiatie in de praktijk, omdat ze verwijzen naar verschillende, conflicterende functies van het onderwijs.

Wat vindt de leraar rechtvaardig?

Het dilemma van de leraar raakt het ethische concept van ‘distributieve rechtvaardigheid’. Differentiatie gaat namelijk ook over het vraagstuk van een rechtvaardige verdeling van onderwijs over leerlingen. In de klas verdeelt de leraar aandacht, belangstelling, affectie en waardering over de leerlingen. Maar wat vindt hij of zij rechtvaardig? Alle leerlingen evenveel tijd en aandacht geven – waar de kinderen uit de hogere sociaaleconomische milieus het meest van profiteren want zij hebben al een voorsprong? Of meer tijd en ondersteuning geven aan kinderen uit lagere sociale milieus – waardoor zij gelijke kansen hebben op een succesvolle schoolloopbaan?

Laagste niveaugroepen profiteren het minst

Leraren lijken de intentie te hebben om met differentiatie aan meer gelijke kansen bij te dragen. Of dat ook daadwerkelijk het geval is, blijft vaak onbekend. Er zijn bijvoorbeeld sterke aanwijzingen dat het werken in niveaugroepen het minst bijdraagt aan de prestaties van leerlingen die in de laagste niveaugroepen zitten. Zij kunnen ervan overtuigd raken dat ze inderdaad zwakke leerlingen zijn en het beeld van hun toekomstige mogelijkheden daarop aanpassen. Bovendien ontvangen leerlingen in de laagste niveaus minder uitdagend onderwijs.

Leraren dragen onbewust bij aan kansenongelijkheid

Ook de percepties die leraren van leerlingen en hun achtergronden hebben, bepalen mede de invulling en de uitkomsten van gedifferentieerd onderwijs. Leraren hebben een neiging om de prestaties en mogelijkheden van kinderen met laag opgeleide ouders en van kinderen met een migrantenachtergrond te onderschatten. De prestaties van de leerlingen uit de hogere sociaaleconomische milieus overschatten zij. Hun differentiatie is daardoor niet alleen gebaseerd op objectieve toetsgegevens maar ook op de achtergrond van leerlingen.

Verwachtingen van de leraar werken door in prestaties van leerlingen

De houdingen van leraren ten aanzien van verschillende groepen leerlingen hebben invloed op de prestaties van leerlingen. Zo blijken bijvoorbeeld etnische vooroordelen van leraren samen te hangen met de prestatiekloof in hun klas tussen kinderen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond en kinderen met een Nederlandse achtergrond.

Leraren hebben bovendien positievere interacties met leerlingen van wie ze hoge verwachtingen hebben dan met leerlingen van wie ze lagere verwachtingen hebben. Deze leerlingen krijgen meer aandacht in de klas, ze ervaren meer warmte van de leraar en ze krijgen meer ruimte om te laten zien wat ze hebben geleerd. Door het differentiële leraargedrag wordt de ontwikkeling van leerlingen van wie de leraar hoge verwachtingen heeft gestimuleerd waarmee de verschillen in de klas worden vergroot.

Differentiatie belemmert sociale cohesie

Een groot probleem van differentiatie is dat het leerlingen van elkaar scheidt. Het differentiëren naar niveau maakt het lastig voor leerlingen in verschillende niveaus om elkaar te ontmoeten. Als het dan ook nog eens verloopt via sociaal-culturele scheidslijnen, maakt differentiatie het moeilijker om bij te dragen aan sociale cohesie en integratie in de school en in de samenleving.

In een tijd waarin er spanningen zijn tussen groepen en populisme en radicalisering zorgen voor toenemende polarisatie in de samenleving, is het belangrijk dat kinderen op school over, van en met elkaar leren. Zij moeten leren hoe mensen van elkaar verschillen, maar ook hoe het is om in een groep met veel verschillen samen op te trekken en samen te werken.

De school als ontmoetingsplaats en als minisamenleving vraagt juist om het zo lang mogelijk bij elkaar houden van leerlingen, het uitstellen van selectiemomenten, het afschaffen van selectieve programma’s en het minder denken in niveaus. Een nadruk op integratie en sociale cohesie betekent dat scholen en leraren zeer terughoudend moeten zijn met differentiatie en zoveel mogelijk in gemengde groepen moeten werken.

Ook ouders bevorderen kansenongelijkheid

Vooral de hoog opgeleide ouders vragen van scholen om te differentiëren naar niveau. Ze kiezen vaker voor de enkelvoudige vwo-brugklas en voor tweetalig onderwijs en ze kunnen bovendien extra huiswerkbegeleiding en examentraining voor hun kinderen betalen. Ze dragen daarmee bij aan meer kansenongelijkheid. Dat valt hen overigens niet kwalijk te nemen. Het is een bekend reproductiemechanisme dat ouders hun financieel, cultureel en sociaal kapitaal aanwenden om voor een goede toekomst van hun kinderen te zorgen.

Zomerscholen zijn ontoereikend om trend te keren

Het is wel het onderwijssysteem aan te rekenen. Door de vele keuzemogelijkheden, een gedifferentieerd onderwijsstelsel en door de druk op de prestaties van leerlingen, wordt de werking van het kapitaal van ouders gefaciliteerd en wordt het mogelijk dat de kansenongelijkheid in het onderwijs toeneemt. Compenserende maatregelen voor kinderen uit lagere sociale milieus, zoals vroeg- en voorschoolse educatie, weekendscholen of zomerscholen, zijn ontoereikend om deze trend te keren.

Daarvoor is een kritische herbezinning op ons onderwijs nodig. We moeten programma’s ontwikkelen om leraren te ondersteunen om meer verantwoord met verschillen om te gaan. Voor meer rechtvaardigheid in ons onderwijs, met gelijke kansen voor alle kinderen.

Eddie Denessen is bijzonder hoogleraar sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs bij het Instituut Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Leiden. Deze leerstoel is ingesteld door onderzoeks- en adviesbureau Sardes. Hij is tevens universitair hoofddocent bij Onderwijskunde van de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit artikel is gebaseerd op zijn oratie ‘Verantwoord omgaan met verschillen: sociaal-culturele achtergronden en differentiatie in het onderwijs’, Universiteit Leiden, 2017.

Foto: Sebastiaan ter Burg (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 23328 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Ik ben onderwijskundige en ben desondanks eens met de stelling van de titel. Onder docenten, schoolleiders, onderzoekers en zeker ook bij ouders van leerlingen wordt ‘gedifferentieerd’ gedacht. Bij de laatste vooral: gelijke kansen, vooral voor mijn kind. Het is goed om onderbouwd tegen geluid te horen tov gangbare geluiden. Maar onderwijskundigen over één kam scheren doet de werkelijkheid geen recht.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *